Fiscale eenheid VPB is niet EU-proof

28 februari 2014 | Door redactie

U mag alleen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (VPB) vormen met een Nederlandse moeder of dochter. De Belastingdienst wijst uw verzoek voor het vormen van een fiscale eenheid af als de tussenliggende vennootschap niet in Nederland is gevestigd. Volgens advocaat-generaal Kokott van het Europees Hof van Justitie is deze regeling in strijd met het Europees recht.

U kunt onder voorwaarden een fiscale eenheid VPB vormen. Eén van die voorwaarden is dat de regeling alleen open staat voor in Nederland gevestigde belastingplichtigen. Maar hoe werkt dit dan als de tussenliggende vennootschap niet in Nederland is gevestigd? Uw bv heeft bijvoorbeeld alle aandelen van een Duitse GmbH. Deze Duitse vennootschap houdt alle aandelen in een Nederlandse bv (kleindochter). De vraag is dan of de moeder-bv en de kleindochter een fiscale eenheid VPB kunnen vormen. De Belastingdienst zal het vormen van een fiscale eenheid dan in ieder geval weigeren.

Strijd met vrijheid van vestiging

In deze zaak waren er door het gerechtshof in Amsterdam drie vergelijkbare situaties voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. In alle drie de gevallen werd de vorming van een fiscale eenheid geblokkeerd door een niet in Nederland gevestigde (tussenliggende) vennootschap. Advocaat-generaal Kokott concludeerde dat de Nederlandse regeling in strijd is met de vrijheid van vestiging. Dat gold zowel voor een fiscale eenheid tussen een Nederlandse moeder en kleindochter met een tussenliggende buitenlandse dochter als bij een fiscale eenheid tussen twee Nederlandse dochters met een buitenlandse moeder. Het is nu de vraag of het Europees Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal gaat volgen.
Conclusie advocaat-generaal Kokott, 27 februari 2014, C-39/13, C-40/13 en C-41/13