Gevluchte man uit Oekraïne geen ingekomen werknemer
Of iemand een ‘ingekomen werknemer’ is voor de 30%-regeling, hangt ermee samen of de werknemer al een ‘duurzame band van persoonlijke aard’ had met Nederland bij indiensttreding. Dat de verschillende omstandigheden per geval hierbij belangrijk zijn, blijkt wel uit een rechtszaak van een uit Oekraïne gevluchte man.
Wat waren de feiten en omstandigheden? Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne kwam de man in maart 2022 naar Nederland, zonder de intentie om zich hier voor langere tijd te vestigen. Dat bleek bijvoorbeeld uit het feit dat hij zijn woning en bankrekening in Oekraïne aanhield, en dat zijn kinderen (ook) digitaal Oekraïens onderwijs volgden.
Hij kreeg in Nederland wel een tijdelijke woning toegewezen en stond vanaf 18 maart 2022 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Na inschrijving in de BRP was aan de man een burgerservicenummer (BSN) uitgereikt. In april 2022 tot en met augustus 2022 werkte hij op een schip onder Liberiaanse vlag en kwam maar incidenteel van het schip af. Op 1 september 2022 sloot hij de arbeidsovereenkomst met zijn nieuwe werkgever. De werkgever wilde de 30%-regeling toepassen, maar de inspecteur vond dat er geen sprake was een ‘ingekomen werknemer’.
Gebrek aan duurzame band met Nederland, meent de rechtbank
Volgens Rechtbank Noord-Holland had de man bij indiensttreding op 1 september geen ‘duurzame band van persoonlijke aard’ met Nederland, omdat zijn verblijfsrecht in Nederland en woonruimte onvoldoende waren om hiervan te spreken. Dit betekende dat hij op dat moment kon worden gezien als ‘ingekomen werknemer’. De werkgever kon de 30%-regeling voor buitenlandse werknemers dus voor hem toepassen, vond de rechtbank.
Band met Oekraïne niet van invloed, meent het hof
In hoger beroep oordeelde Hof Amsterdam echter dat geen recht bestond op de 30%-regeling. Volgens het hof had de man niet aannemelijk gemaakt dat hij op 1 september 2022 niet in Nederland woonde. De feiten wezen erop dat juist wél sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de man en Nederland. Het hof vond daarbij onder meer van belang dat de man samen met zijn gezin in maart 2022 in Nederland was aangekomen, het gezin een woning had betrokken waar zij in elk geval verbleven tot het aangaan van de arbeidsovereenkomst, terwijl de leerplichtige kinderen van de man naar een Nederlandse school gingen.
Dat de man ondertussen op een schip gewerkt had, dat het verleende verblijfsrecht aanvankelijk voor een jaar was en dat de man ook nog een band had met Oekraïne, was volgens het hof minder van belang. Het ging er volgens het hof niet om of de band met Nederland sterker of minder sterk was dan een eventuele band met een ander land. Het hof besliste dat de werkgever de 30%-regeling niet mocht toepassen.
Hof Amsterdam, 6 februari 2025, ECLI (verkort): 407