Volgens Rechtbank Noord-Holland is de afdracht van de crisisheffing ter hoogte van bijna de helft van de winst van een organisatie geen buitensporige last. De rechter liet hierbij meewegen dat de organisatie een grote winstreserve had en een afwijkende methode om de winst te bepalen.
De uitspraak van Rechtbank Noord-Holland is onlangs gepubliceerd maar dateert al van juli 2015, dus ruim voordat de Hoge Raad concludeerde dat de crisisheffing rechtmatig was. De Hoge Raad maakte in haar arrest wel de aantekening dat de crisisheffing niet had mogen leiden tot een zogenoemde buitensporige last voor de organisatie. In de zaak waar de Hoge Raad uitspraak over deed, was de hoogte van de crisisheffing ongeveer 2,5% van de winst van de organisatie. De Hoge Raad gaf overigens niet aan wanneer er dan wel sprake was van een buitensporige last.
Het is dus ook niet zeker of de Hoge Raad in deze zaak zou oordelen of de helft van de winst wel buitensporig is. De advocaat-generaal stelde eerder dat het voor de hand zou liggen om de verhouding tussen de totale loonsom en de afgedragen crisisheffing als maatstaf te nemen, maar de Hoge Raad heeft dit criterium niet aan bod laten komen in haar arrest. De loonsom speelde ook geen rol in de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, waarbij de crisisheffing ongeveer 1,8% van de totale loonsom bedroeg.
In de zaak van Rechtbank Noord-Holland speelde overigens ook mee dat de organisatie haar winst vaststelde op basis van de zogenoemde cost-plusmethode. De belastbare winst werd hierdoor bepaald op basis van 5% van de operationele kosten. De loonkosten inclusief de afgedragen crisisheffing konden als onderdeel van deze operationele kosten dus niet van de belastbare winst worden afgetrokken maar verhoogden de winst (tool) juist. Hierdoor was de crisisheffing dus dubbel nadelig. Volgens de rechter was de keuze om de cost-plusmethode te gebruiken echter voor rekening van de organisatie, aangezien ze daar zelf voor had gekozen.
Rechtbank Noord-Holland, 10 juli 2015, ECLI (verkort): 11906