Om voor afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen, moet een opleiding voldoen aan bepaalde wettelijke eisen. Voor een vervolgopleiding in het hbo kan bijvoorbeeld geen afdrachtvermindering onderwijs worden toegepast. Het moet gaan om een initiële opleiding. Voor academici geldt dat een werkgever alleen afdrachtvermindering mag toepassen als er promotieonderzoek wordt verricht en niet als de werknemers worden opgeleid tot het uitoefenen van een bepaald beroep.
Om voor afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen, moet een hbo-opleiding voldoen aan de eisen die worden gesteld in artikel 14 lid 1 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA). In 2010 claimde een bv in een suppletieaangifte alsnog afdrachtvermindering onderwijs voor werknemers die een hbo-vervolgopleiding volgden, artsen in opleiding, assistenten in opleiding (aio’s) en onderzoekers in opleiding (oio’s). De belastinginspecteur legde vervolgens over het jaar 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen van € 49.883, heffingsrente van € 9.891 en een verzuimboete van € 4.537 op. Over het jaar 2006 werd een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.372 en heffingsrente van € 1.192.
Volgens de belastinginspecteur voldeden de opleidingen niet aan de eisen die in de WVA worden gesteld. Om voor afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen, moet het namelijk gaan om initiële opleidingen die tot doel hebben bepaalde startkwalificaties te behalen. De opleidingen die de werknemers van de bv volgden, waren echter vervolgopleidingen en konden pas na afronding van een hbo-v-opleiding worden gevolgd. Toen de zaak voor de rechter kwam, gaf deze aan dat de opleidingen niet onder artikel 14 lid 1d vielen. Voor deze opleidingen was er dus ook geen recht op afdrachtvermindering onderwijs.
Volgens de bv voldeed de opleiding van de artsen in opleiding aan de eisen van de WVA, omdat deze tot doel heeft de werkgelegenheid te bevorderen voor jonge academici. Maar de rechter oordeelde dat de WVA alleen geldt voor werknemers die (promotie)onderzoek doen, terwijl artsen in opleiding – ondanks dat sommigen zullen promoveren – primair tot arts worden opgeleid. Voor wat betreft de aio’s en oio’s vroeg de rechter om overeenkomsten te overhandigen die nodig zijn om voor afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen. Het ging om overeenkomsten die verklaren dat de werknemers een bepaald loon verdienden en promotieonderzoek verrichtten aan een erkende onderzoeksinstelling.
De bv overhandigde wel een aantal overeenkomsten aan de rechter, maar die voldeden niet aan de eisen die in de wet worden gesteld. Van de assistenten en onderzoekers in opleiding kon de rechtbank dus niet beoordelen of er recht op afdrachtvermindering bestond. Omdat de opleidingen van de werknemers niet voldeden aan de eisen van de WVA verklaarde de rechter het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond. Het beroep tegen de naheffingsaanslag over 2005 verklaarde de rechter gegrond, voor zover het ging om de bezwaarkosten. De Belastingdienst had de bv immers onterecht een vergoeding van de bezwaarkosten onthouden.
Rechtbank Haarlem, 13 februari 2013, LJN: BZ3279