Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de crisisheffing geen buitensporig individuele last als het onder de crisisheffing afgedragen bedrag 1% bedraagt van de totale loonsom van een organisatie. De rechter laat in zijn uitspraak echter in het midden waar deze grens dan wel zou liggen.
Het argument dat de crisisheffing een buitensporige individuele last is, is niet voor het eerst ingebracht. Hoewel de rechter een afdracht onder de crisisheffing van 1% van de totale loonsom dus niet buitensporig vindt, biedt de uitspraak echter geen aanknopingspunten hoe hoog dit percentage dan wel zou moeten zijn. De uitspraak van de rechter is overigens niet verrassend: in een eerdere zaak lag het percentage op 4,18% van de loonsom en de rechter vond dat ook geen buitensporige last. De Hoge Raad zal in de toekomst misschien wel duidelijkheid verschaffen.
In een recente conclusie van de advocaat-generaal (AG) ging het in cassatie om een organisatie waar de crisisheffing 1,25% van de loonsom bedroeg. De AG stelde dat dit in dat geval geen excessieve individuele belasting was, maar dat per individueel geval moet worden bekeken of de crisisheffing leidt tot een buitensporige individuele last. Volgens de AG ligt het wel voor de hand om de crisisheffing af te zetten tegen de loonsom van een organisatie. Het is echter nog niet zeker of de Hoge Raad deze conclusie overneemt en dus duidelijkheid zal verschaffen over wanneer de crisisheffing precies buitensporig genoemd kon worden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 november 2015, ECLI (verkort): 7387