Toch afdrachtvermindering voor deelkwalificatie

4 november 2015 | Door redactie

De advocaat-generaal (AG) van de Hoge Raad vindt dat de afdrachtvermindering onderwijs ook van toepassing is op werknemers die een deelkwalificatie hebben behaald. De AG stelt wel dat het recht op de afdrachtvermindering vervalt op het moment dat er een afsluitende toets is afgelegd, en niet op het moment waarop de deelkwalificatie wordt uitgereikt.

Een bv kreeg een naheffingsaanslag omdat die volgens de inspecteur onterecht de afdrachtvermindering onderwijs had toegepast op een werknemer die het praktijkdeel van zijn opleiding had gevolgd. De inspecteur vond dat een deelcertificaat niet genoeg was voor de afdrachtvermindering. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dacht hier anders over, maar zoals verwacht ging de staatssecretaris van Financiën in cassatie tegen die uitspraak.

Schriftelijke overeenkomst niet altijd vereist

De staatssecretaris stelde dat de praktijkovereenkomst (tool) van de leerling niet voldeed aan alle formele eisen. Hoewel de leerling al eerder een mondelinge overeenkomst had, werd de schriftelijke praktijkovereenkomst pas veel later getekend, hoewel het praktijkdeel van de opleiding al feitelijk was begonnen. De AG vond dat de staatssecretaris een te strikte opvatting van de wettelijke vereisten hanteerde, ook gezien de belangen van de betrokken partijen en het gegeven dat er overduidelijk al een overeenkomst tot stand was gekomen.

Tijdstip van behalen wel van belang

Ook vroeg de staatssecretaris wanneer het recht op de afdrachtvermindering precies vervalt: op het moment dat de leerling hoort dat hij geslaagd is, of op het moment dat hij feitelijk de deelkwalificatie krijgt uitgereikt. Volgens de AG is men in het normaal spraakgebruik als leerling geslaagd op het moment dat dit bekendgemaakt wordt. Dit moment kan eerder zijn dat het tijdstip dat het papiertje daadwerkelijk wordt uitgereikt. Aangezien deze vraag in deze specifieke zaak nog beantwoord moest worden, adviseerde de AG de zaak daarom terug te verwijzen voor nader onderzoek.
Parket bij de Hoge Raad, 10 juni 2015, ECLI (verkort): 2196