Aparte gerechtigheid bepaalt soortaandelen

22 december 2011 | Door redactie

Een belastingplichtige heeft een zogeheten aanmerkelijk belang als diegene al dan niet samen met de partner ten minste 5% van de aandelen heeft van een bv. Dit is ook het geval als iemand minstens 5% van een bepaald soort aandelen bezit. Er was echter nog discussie over de vraag wanneer sprake was van een soortaandeel. De Hoge Raad heeft hier onlangs uitsluitsel over gegeven.

Van dezelfde soortaandelen is sprake als de aandelen onderling inwisselbaar zijn. In dat geval zijn de rechten van de aandelen identiek. In de wet is opgenomen wanneer in ieder geval sprake is van één soort. Dit is het geval als het gaat om aandelen die zich uitsluitend onderscheiden doordat aan die aandelen een benoemingsrecht, het recht de naam van de vennootschap te mogen bepalen of een met die rechten vergelijkbaar recht is gekoppeld. Deze aandelen behoren dan niet tot een aparte soort. Van een soortaandeel kan wel sprake zijn als het gaat om (cumulatief) preferente aandelen en mogelijk ook letteraandelen. Letteraandelen zijn pas een aparte soort als de aandeelhouders gerechtigd zijn tot andere reserves of andere vermogensbestanddelen.

Aandeelhouder geeft geen verkoopvoordeel op

In een recent arrest moest de Hoge Raad bepalen of de aandeelhouder een aanmerkelijk belang had in een bepaalde soort aandelen. De bv in deze zaak had naast cumulatief preferente aandelen, ook aandelen A en aandelen B. Deze laatste aandelen verschilden in nominale waarde, agioreserve en stemrecht. De aandeelhouder had 5,2% van de aandelen A, maar slechts 3,25% van de aandelen A en B samen. Bij verkoop van zijn aandelen (artikel) vond de aandeelhouder dat hij in zijn aangifte inkomstenbelasting geen vervreemdingsvoordeel in aanmerking hoefde te nemen. Volgens de inspecteur bezat de aandeelhouder wel degelijk een aanmerkelijk belang in de aandelen A en moest hij wel belasting betalen in box 2 (infographic).

Verschil in besluitvorming

Volgens de Hoge Raad zijn het soortaandelen als er sprake is van een bijzondere gerechtigheid tot een vermogensbestanddeel of een reserve van de bv. Of als er tussen de verschillende soorten aandelen alleen een verschil bestaat rondom de besluitvorming over de uitkeringen van winst of vermogen van de bv. De inspecteur had gelijk, want de Hoge Raad oordeelde dat de aandelen A en B niet van dezelfde soort waren. De aandeelhouder had dus een aanmerkelijk belang, omdat hij meer dan 5% van de aandelen A had.
Hoge Raad, 16 december 2011, ECLI (verkort): BN7252