In principe mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die in een aangifte zijn opgenomen. Het is niet nodig om de aangifte nader te onderzoeken. Als er dan later een nieuw feit naar boven komt, mag de inspecteur dan ook gewoon navorderen vindt de rechter.
De inspecteur heeft op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de bevoegdheid om een aanslag die ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld te corrigeren. Maar dan moet er wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Voor navordering moet er sprake zijn van een nieuw feit (artikel). Of aan dit vereiste is voldaan hangt van de beoordeling van de feiten en de omstandigheden van het geval. Over de vraag of er een nieuw feit aanwezig wordt veel gesteggeld bij de rechter zoals ook in onderstaande zaak.
Het ging hier om een man die over 2013 aangifte voor de inkomstenbelasting (IB) deed. Hij gaf box 1 - en box 3-inkomen aan. In box 3 gaf hij onder 'Overige vorderingen en contant geld' € 485.000 aan. Dat bedrag werd niet door hem gespecificeerd. De man gaf ook aan dat hij geen aanmerkelijkbelang (box 2)-inkomen had. Later werd echter bekend door een uitspraak van hof Arnhem- Leeuwarden dat de man een aanmerkelijk belang had in een in 1998 opgerichte LTD in Gibraltar. Door deze hofuitspraak stelde de inspecteur vragen over onder meer de aangifte 2013.
Van de in 2013 geliquideerde LTD ontving de man een bedrag van € 385.000. De inspecteur legde in 2019 een navorderingsaanslag IB over 2013 op en corrigeerde het inkomen uit aanmerkelijk belang met € 371.965. Dit bedrag was namelijk in augustus 2013 naar de privérekening van de man overgeboekt. De vraag in deze zaak was of er terecht was nagevorderd, oftewel was er sprake van een voor navordering benodigd zijnd nieuw feit. De man vond van niet omdat onder meer de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan maar daar ging de rechter niet in mee. De enkele omstandigheid dat een medewerker van de Belastingdienst mogelijk kennis genomen heeft van de liquidatie van de LTD in 2013 maakte dat niet anders. Daaruit bleek nog niet dat die vennootschap aan de man uitkeringen had gedaan.Ook de stelling dat de inspecteur nader onderzoek had moeten doen na het indienen van de aangifte sneed geen hout. De man had in de aangifte geen box 2-inkomen opgegeven. Naar het oordeel van het hof was het antwoord van de man van 2018 op vragen van de inspecteur over de aangiften IB voor de jaren 2015 en 2016 pas het eerste moment dat de inspecteur op de hoogte kon zijn van het feit dat de man in 2013 inkomsten uit aanmerkelijk belang in de LTD had genoten.
Het hof vond ook dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uit mocht gaan van de juistheid van de gegevens die de man in zijn aangifte had vermeld. Hij hoefde pas nader onderzoek te doen als hij aan de juistheid van de gegevens in redelijkheid behoorde te twijfelen en dat had hij op dat moment niet gedaan. De inspecteur mocht dus navorderen omdat er sprake was van een nieuw feit. Het hoger beroep werd van tafel geveegd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 september 2024, ECLI (verkort): 5930