Minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil met een aanvullende werkbonus mensen met een laag inkomen tegemoet komen. Deze mensen hebben vaak een lang arbeidsverleden of een fysiek zwaar beroep. Als zij toch eerder willen stoppen met werken, kunnen zij met deze bonus sparen om hun inkomensverlies te beperken.
In 2013 wordt een werkbonus ingevoerd voor alle werknemers tussen 61 en 64 jaar. Hierover kon u al lezen in het bericht ‘Eén werkbonus van € 3.000 voor 62-plussers’. De regering wil dat werknemers langer doorwerken en met deze bonus wordt dat gestimuleerd. Maar werknemers met een laag inkomen hebben vaak een lang arbeidsverleden en een fysiek zwaar beroep. Als zij na de verhoging van de AOW-leeftijd alsnog op hun 65e willen stoppen met werken, leidt dit tot een groot inkomensverlies. Omdat de werkbonus afhangt van het salaris, kunnen werknemers met een laag inkomen hiermee ongeveer € 2.100 per jaar sparen. Doen zij dit van hun 61e tot en met 64e jaar, dan hebben zij ruim € 8.400 verzameld.
Na verhoging van de AOW-leeftijd krijgen werknemers voor ieder jaar dat ze eerder stoppen met werken echter 6,5% minder AOW. Een spaarpotje van € 8.400 kan dit inkomensverlies niet opvangen.
De aanvullende werkbonus, die in 2020 van kracht wordt, is voor werknemers tussen de 58 en 64 jaar met een laag inkomen. De extra bonus moet ervoor zorgen dat zij maximaal € 8.450 extra kunnen sparen voor hun oudedagsvoorziening. Dit zou hun inkomensverlies bij pensionering op hun 65e beperken tot 3%. De aanvullende werkbonus is in de eerste plaats bedoeld voor werknemers met een inkomen rond het minimumloon. Hoe meer iemand verdient, hoe lager de aanvullende werkbonus is. Werknemers die méér dan circa 150% van het minimumloon verdienen, komen niet in aanmerking voor de aanvullende werkbonus.