De aard en inrichting van een bestelauto zijn bepalend voor de vraag of een bestelauto alleen geschikt is voor goederenvervoer of niet. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag volgt dan wel of geen bijtelling voor het privégebruik. Dit heeft Hof Amsterdam onlangs bepaald.
In deze zaak draaide het om een werknemer die een bestelauto ter beschikking had gekregen van zijn werkgever. Deze werkgever had een bijtelling (tool) voor privégebruik tot het loon van de werknemer gerekend. De werknemer had dit bedrag vervolgens in aftrek gebracht in zijn aangifte van 2011. De inspecteur stond deze aftrek niet toe. De werknemer stapte daarom naar de rechter.
De werknemer vond dat de bestelauto alleen geschikt was voor goederenvervoer. Hij was namelijk storingsmonteur en moest 24 uur per dag beschikbaar zijn voor reparaties aan de openbare verlichting. Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam vonden dat de aard en inrichting van belang waren voor de vraag of een bestelauto alleen geschikt was voor goederenvervoer. Volgens de rechter kon een bijrijder meerijden in normale kleding zonder vies te worden en was de auto niet vervuild. Ook was privévervoer mogelijk, al kon de auto door zijn hoogte niet in sommige parkeergarages terecht. De werknemer toonde niet voldoende aan dat de auto niet geschikt was voor personenvervoer. Daarnaast hield hij geen kilometeradministratie (tool) bij. De rechter stelde dat de aftrek terecht was teruggedraaid.
Opmerkelijk in deze zaak was dat de werknemer in drie eerdere jaren had geprocedeerd tot aan de Hoge Raad over de bijtelling privégebruik van de bestelauto. Ook in die jaren werd hij in het ongelijk gesteld. De rechter stelde dat geen sprake was van onredelijk gebruik van het procesrecht. Het stond de werknemer vrij om de bijtelling privégebruik voor een ander jaar wederom voor te leggen aan de inspecteur en de rechter.
Als een werknemer geen bijtelling voor privégebruik van de bestelauto wil, kan de werkgever samen met hem het formulier ‘Verbod privégebruik bestelauto ’(tool) invullen.
Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2016, ECLI (verkort): 2104