Om de eigen bijdrage van een werknemer voor het privégebruik van de auto van de zaak in mindering te mogen brengen op de bijtelling, moet deze eigen bijdrage onvoorwaardelijk verschuldigd zijn. Dat blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.
De zaak draaide om een werknemer die in 2006 en 2007 een auto van de zaak tot zijn beschikking had. Omdat hij in het bezit was van een Verklaring geen privégebruik auto, hield zijn werkgever geen rekening met een bijtelling. De werkgever en werknemer hadden samen de afspraak gemaakt dat de werknemer alsnog een eigen bijdrage ter hoogte van de bijtelling zou betalen als op een later tijdstip zou blijken dat de werkgever toch bijtelling had moeten toepassen.
De werknemer had voor 2006 en 2007 geen (correcte) rittenadministratie bijgehouden. Dat is wel een vereiste voor het achterwege laten van de bijtelling. De inspecteur legde dan ook een naheffingsaanslag op. De werkgever verrekende vervolgens in 2009 – zoals afgesproken – de verschuldigde bijtelling met een eigen bijdrage van de werknemer en stelde dat de naheffing over 2006 en 2007 dus achterwege kon blijven.
In het bericht ‘Verrekenen bijtelling moet in dezelfde periode’ van Fiscaal Rendement kon u al lezen dat Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2013 over deze kwestie oordeelde dat die eigen bijdrage alleen aftrekbaar was als de verrekening in hetzelfde loontijdvak of kalenderjaar plaatsvond als de bijtelling, in 2006 en 2007 dus. De eigen bijdrage uit 2009 kon dus niet in mindering op de bijtelling komen. De Hoge Raad was het onlangs met het gerechtshof eens. Omdat de werknemer in 2006 en 2007 nog niet onvoorwaardelijk een eigen bijdrage verschuldigd was wegens privégebruik, kon de werkgever deze eigen bijdrage niet in mindering brengen op de bijtelling. De naheffingsaanslagen bleven dus in stand.
Hoge Raad, 9 januari 2015, ECLI (verkort): 31