Als een werknemer een auto van de zaak tot zijn beschikking heeft, hoeft zijn werkgever geen bijtelling toe te passen als de werknemer maximaal 500 kilometer per jaar privé rijdt. Maar wat nu als de werknemer in de vakantie toch iets verder heeft gereden dan gepland?
Een werknemer die op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden rijdt met zijn ter beschikking gestelde auto van de zaak, valt onder een uitzondering op de bijtellingsregels. Hij kan dan bij de Belastingdienst een zogenoemde ‘Verklaring geen privégebruik auto’ aanvragen. Zijn werkgever hoeft door die verklaring geen bijtelling (infographic) op het loon van de werknemer toe te passen. Dat is voor beide partijen voordelig: de werknemer betaalt geen loonbelasting/premie volksverzekeringen over dit loon in natura en de werkgever geen werkgeverslasten.
Is de werknemer in zijn vakantie tóch verder weg geweest dan hij eigenlijk gepland had, dan vervalt de uitzondering op de bijtellingsregels. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de werknemer eigenlijk van plan was te gaan vliegen naar zijn vakantiebestemming, maar uiteindelijk toch besloot met de auto van de zaak op vakantie te gaan. Rijdt hij dit jaar dan toch meer dan 500 privékilometer per jaar, dan heeft dat twee consequenties:
Zodra een werknemer bij de Belastingdienst aangeeft dat hij meer dan 500 kilometer privé gaat rijden, krijgt zijn werkgever een brief van de Belastingdienst met daarin alle informatie die van belang is. Er kan echter wat tijd overheen gaan tot de werkgever die brief ontvangt. Is hij in die tussentijd op de hoogte van de overschrijding van de 500-kilometergrens, dan kan hij maar beter zo snel mogelijk de bijtelling voor de auto van de zaak gaan toepassen. Anders komen volgende naheffingsaanslagen of correctieverplichtingen wel op het bordje van de werkgever terecht.