Ook als een werknemer privé over een luxere auto beschikt dan de auto van de zaak die zijn werkgever aan hem ter beschikking stelt, moet hij voldoen aan de voorwaarden om de bijtelling achterwege te laten. Hij moet dus kunnen bewijzen dat hij niet meer 500 privékilometers per jaar rijdt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag.
Als een werknemer een ‘Verklaring geen privégebruik auto’ (tool) van de Belastingdienst heeft, moet hij kunnen aantonen dat hij met zijn auto van de zaak niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden rijdt. Dat kan met een rittenregistratie (tool) of met een andere vorm van bewijs. In een recente rechtszaak had een werknemer geen rittenregistratie bijgehouden voor zijn Lexus voor 2011, 2012 en 2013, maar had zijn werkgever ook geen bijtelling toegepast. De inspecteur van de Belastingdienst legde daarom een naheffingsaanslag voor de loonheffingen op.
De werknemer kwam alsnog met een rittenregistratie op de proppen, maar die voldeed niet aan de voorschriften (tool). Hij stelde deze registratie toen nog eens bij, waarna er belangrijke verschillen bleken te zitten tussen deze versie en de vorige. De werknemer vond desondanks dat hij op basis van de registratie aannemelijk had gemaakt dat zijn Lexus niet meer dan 500 privékilometers per kalenderjaar gemaakt had. Bovendien, zo stelde hij, had hij privé de beschikking over een veel luxere Audi Q7, waardoor het voor hem helemaal niet aantrekkelijk zou zijn om de Lexus voor privéritjes te gebruiken.
De rechter ging niet mee in deze redenatie van de werknemer en oordeelde dat de rittenregistratie simpelweg niet voldeed aan de wettelijke vereisten: hij was incompleet, achteraf opgesteld en er zaten belangrijke verschillen tussen de twee versies. Ook de Audi Q7 van de werknemer maakte geen verschil: dat de werknemer die in bezit had, bewees namelijk op geen enkele manier dat zijn Lexus van de zaak niet (te veel) privé gebruikt was. De werknemer moest de naheffingsaanslagen – en de opgelegde verzuimboete – alsnog betalen.
Rechtbank Den Haag, 12 april 2018, ECLI (verkort): 4365