Als een directeur-grootaandeelhouder (dga) in zijn arbeidsovereenkomst opneemt dat hij een aan hem ter beschikking gestelde auto niet privé gebruikt, kan de inspecteur stellen dat deze bepaling geen realiteitswaarde heeft en naheffen. De dga kon namelijk zelf het gebruik van de auto bepalen.
In deze zaak ging het om een dga die een auto ter beschikking kreeg gesteld van zijn bv die hij niet privé mocht gebruiken. Dit was ook opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst met de bv. Hij verzocht de inspecteur om een verklaring geen privégebruik auto (tool). De inspecteur verstrekte deze waarop de bv geen loonheffingen inhield over de jaren 2012, 2013 en 2014. De dga hield geen rittenregistratie (tool) bij. Na controle legde de inspecteur echter naheffingsaanslagen met 25% boete op. Volgens hem had het verbod op privégebruik in de arbeidsovereenkomst geen realiteitswaarde omdat de man als dga verbonden was aan de bv. De dga gaf daarop aan dat de auto door hem en andere werknemers van de bv alleen voor dienstritten was gebruikt en dat de auto na gebruik op het terrein van de bv werd geparkeerd en na sluitingstijd achter een afsluitbaar hek stond. De feitelijke beschikkingsmacht over de auto (tool) lag volgens hem bij de bv.
Het hof vond dat er geen sprake was van een situatie waarin een werknemer de auto alleen mocht rijden voor bepaalde opdrachten van zijn werkgever om personen of goederen te vervoeren. De dga kon als enig bestuurder van de bv zelf bepalen of en op welke wijze hij van de auto gebruikmaakte. Het feit dat in de arbeidsovereenkomst een verbod was opgenomen voor privégebruik, maakte dat niet anders omdat het verbod niet van belang was voor de vraag of sprake was van terbeschikkingstelling. Het feit dat andere werknemers ook gebruik konden maken van de auto deed daar ook niet aan af omdat zij dit alleen mochten na overleg met de dga. Het beroep werd dus ongegrond verklaard.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 mei 2017, ECLI (verkort): 3897