Betaling na aanvragen faillissement niet onrechtmatig

22 januari 2020 | Door redactie

Een bestuurder kan persoonlijk aansprakelijk zijn voor schulden van een failliete onderneming. Bijvoorbeeld als hij sommige bevriende schuldeisers wél betaalt en andere niet. Maar die vlieger gaat alleen op als de bestuurder persoonlijk een 'ernstig verwijt' valt te maken, zo heeft de Hoge Raad nog eens bevestigd.

Een schuldeiser of een curator van een failliete vennootschap kan verschillende gronden aandragen (infographic) om de bestuurder persoonlijk aansprakelijk te stellen. Zo kan een schuldeiser een beroep doen op bestuurdersaansprakelijkheid als hij schade lijdt door het gedrag van de bestuurder.

Curator eist geld ‘selectieve betaling’ terug

In deze zaak draaide het om ‘selectieve betaling’. Daarbij krijgen sommige schuldeisers wel hun geld en andere niet. Bijvoorbeeld als een bv wel het salaris van de directeur uitbetaalt, maar de leverancier van goederen naar zijn geld kan fluiten.
In dit geval ging het om een bv die handelde in diepvriesvlees. Op 4 december 2014 vroeg zij een faillissement aan. Maar ongeveer een week later diende een adviesbureau nog een rekening in bij de handelsonderneming. Weer ruim 10 dagen later betaalde een aan het handelsbedrijf gelieerde bv die factuur. Volgens de curator van de failliete handelsonderneming handelden de bestuurders onrechtmatig met deze betaling. Omdat die factuur was betaald terwijl het faillissement al aangevraagd was. Hij eiste daarom bij de rechter het bedrag van ruim € 29.700 terug.

Geen ernstig persoonlijk verwijt, vindt Hoge Raad

Dat er een factuur betaald was terwijl het faillissement al was aangevraagd maakte het niet onrechtmatig, overwoog het gerechtshof eerder. Om de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt te kunnen maken was meer nodig. Bijvoorbeeld een situatie waarbij de bestuurder en de ene schuldeiser afspreken om die schuldeiser voor te trekken. Of een betaling waarbij de bestuurder persoonlijk belang heeft. Daarvan was hier volgens het hof geen sprake.
De advocaat-generaal van de Hoge Raad kwam tot een tegengestelde conclusie. Volgens hem was de ‘reddingsfase’ wel voorbij en was het faillissement onafwendbaar. Daarom kon de betaling van de factuur niet door de beugel.
Maar bij de Hoge Raad kreeg de curator nul op het rekest. Het rechtscollege bevestigde het oordeel van het hof dat de bestuurder in dit geval geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt. Conclusie was dus dat de bestuurder niet onrechtmatig had gehandeld en dus ook niet hoefde op te draaien voor de betaling van € 29.700.
Hoge Raad, 17 januari 2020, ECLI (verkort): 73