Schuldeiser is te vroeg met vordering op bestuurder

7 februari 2022 | Door redactie

Een schuldeiser kan een bestuurder van een onderneming persoonlijk aansprakelijk stellen voor een schuld. Maar dan moet de schuldeiser wél eerst benadeeld zijn. Zo kreeg een bv bij de rechtbank te horen dat zij te vroeg was met haar aansprakelijkstelling.

In veruit de meeste gevallen is de onderneming aansprakelijk voor schade of schulden en blijft de bestuurder buiten schot. Alleen als de bestuurder juridisch gezien een ‘ernstig verwijt’ valt te maken, draait hij mogelijk persoonlijk op voor de schuld (artikel). Een voorbeeld van zo’n ernstig verwijt is als de bestuurder bewust veel te grote risico’s neemt met de onderneming, waardoor die uiteindelijk failliet gaat en de schuldeisers met lege handen achterblijven.

Schuldeiser verwijt bestuurder onrechtmatig handelen

In deze zaak over bestuurdersaansprakelijkheid ging het om een geschil tussen een vastgoedontwikkelaar en een bv. De bv had een bedrijfspand in eigendom en de ontwikkelaar wilde dat kopen om op die plek woningen te gaan bouwen. Al eerder ontstond er onenigheid over de koop. Daarop besliste de rechter medio februari 2021 dat de bv het pand moest verkopen aan de ontwikkelaar. Maar eind maart vorig jaar vroeg de bv haar eigen faillissement (toolbox) aan.
Daarop stapte de vastgoedontwikkelaar naar de rechter. Zij stelde de bestuurder van de failliete bv aansprakelijk voor de schade. De bestuurder zou onrechtmatig gehandeld hebben door een koopcontract te sluiten waarvan hij al wist dat zijn bv die niet zou nakomen. Ter onderbouwing voerde de ontwikkelaar negen verwijten aan, waaronder het sluiten van een koopovereenkomst voor ‘een onroerende zaak die reeds deels onteigend blijkt te zijn’. Ook zou de bestuurder misbruik hebben gemaakt van zijn bevoegdheid door een faillissement aan te vragen, alleen om de uitvoering van het koopcontract te frustreren.

Benadeling schuldeiser staat nog niet vast

Maar aan het inhoudelijk behandelen van de verwijten kwam de rechtbank helemaal niet toe. De zaak van de projectontwikkelaar struikelde namelijk al bij de vraag of die überhaupt een ‘onbetaalde en onverhaalbare’ vordering op de bestuurder had. Ten eerste wees de rechtbank op het hoger beroep over de koopovereenkomst. Het stond dus nog niet vast dat de bv het contract ook moest nakomen. Maar ook als dat inderdaad moest, was het volgens de rechtbank nog maar de vraag of de vordering van de ontwikkelaar wel onverhaalbaar was. Want in de boedel van de failliete bv zaten nog ‘vermogensbestanddelen van substantiële waarde’, waarmee de vordering mogelijk best voldaan zou kunnen worden. Kortom: het was nog helemaal niet zeker dat de ontwikkelaar ook werkelijk benadeeld ging worden, en dus werden de vorderingen afgewezen. En met het verzoek van de ontwikkelaar om de zaak aan te houden tot het hoger beroep in de andere zaak had gediend maakte de rechtbank ook korte metten. Want het was de ontwikkelaar zelf die de procedure al had opgestart, terwijl ‘van enige noodzaak daartoe’ niet was gebleken.
Rechtbank Midden-Nederland, 19 januari 2022, ECLI (verkort): 172