Volgens Gerechtshof Den Haag is het mogelijk om namens een al opgeheven onderneming bezwaar te maken tegen een naheffingsaanslag die stamt uit de tijd van voor de opheffing. De opgeheven bv moet dan wel rechtsgeldig vertegenwoordigd worden in de beroepszaak.
In die zaak draaide het om een bv die in 2007 over de jaren 2003, 2004 en 2005 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd kreeg. In 2008 kondigde de inspecteur aan dat hij de directeur-grootaandeelhouder (dga) aansprakelijk stelde voor de onbetaalde belastingen. De dga schakelde vervolgens een advocaat in om namens hem bezwaar aan te tekenen. De bv zelf hield in 2012 op te bestaan wegens gebrek aan baten, maar de kwestie van naheffingsaanslag (tool) was daarmee niet van de baan. De advocaat stapte namens de bv naar de rechter. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep niet-ontvankelijk was: omdat de bv opgehouden was te bestaan, kon de advocaat ook geen rechtshandelingen verrichten namens de bv.
In hoger beroep zette Gerechtshof Den Haag echter een streep door dit oordeel. Volgens het hof kan een bv ook na opheffing in beroep tegen een naheffingsaanslag als die is opgelegd voor ze is ontbonden. Dit hielp de niet-bestaande bv en haar ex-dga overigens niet: volgens het hof was namelijk niet duidelijk of de advocaat wel gevolmachtigd was om namens de bv op te treden. Het hoger beroep was dus alsnog niet-ontvankelijk.
Gerechtshof Den Haag, 28 september 2016, ECLI (verkort): 2867