U blijft als directeur-grootaandeelhouder (dga) toch aansprakelijk voor de BTW als achteraf blijkt dat u toch niet voldoet aan de voorwaarden voor de fiscale eenheid BTW. Dit heeft de Hoge Raad onlangs bepaald.
In deze zaak ging het om een dga die samen met zijn bv een fiscale eenheid BTW was aangegaan. De dga had voor juli en augustus 2005 een aangifte BTW voor de fiscale eenheid BTW ingediend maar uiteindelijk niet betaald. Voor de fiscus was dit reden om een naheffingsaanslag BTW voor deze termijnen op te leggen. Ook deze naheffingsaanslagen bleven onbetaald. De ontvanger stuurde op 17 augustus 2006 een beschikking en stelde daarin de dga aansprakelijk voor de niet-betaalde BTW-schulden.
De dga vond die aansprakelijkheid niet kloppen, omdat de beschikking fiscale eenheid BTW volgens hem ten onrechte was afgegeven. Het Europese Hof van Justitie had in het zogenoemde Van der Steen-arrest namelijk aangegeven dat de fiscale eenheid BTW tussen een dga en een bv niet mogelijk was. Op basis van dit arrest kon er volgens de dga nooit sprake zijn van een fiscale eenheid BTW en dus van aansprakelijkheid. De Hoge Raad gaf echter aan dat de aansprakelijkheid wel degelijk aanwezig was. Deze aansprakelijkheid stopte namelijk pas op het moment dat de inspecteur op de hoogte was van het niet langer bestaan van de fiscale eenheid BTW. Het Van der Steen-arrest was van 18 oktober 2007, dus tot die tijd kon de aansprakelijkheid blijven bestaan. De inspecteur had dus terecht de dga aansprakelijk gesteld voor de openstaande BTW-schulden.
Hoge Raad, 9 november 2012, LJN: BU7276