Het motto 'contract is contract' is ook van toepassing op de belastingrechtspraak. Om te kijken of een transactie wel door de beugel kan, is het contract tussen twee partijen een belangrijke bron voor de rechter. Als de inspecteur daar vanaf wil wijken, zal hij met gedegen bewijs moeten komen, zo stelde de Hoge Raad onlangs.
Het hoogste rechtscollege boog zich over een geschil tussen een autobedrijf (een bv) en de Belastingdienst. Een andere partij had auto’s geleverd aan de bv, en de BTW op de facturen had de bv in mindering gebracht op zijn eigen aangifte voor de BTW. Naar aanleiding van een onderzoek van de FIOD (tools) stelde de inspecteur juist dat de auto’s nooit waren geleverd en dat de aftrek van BTW daarom onterecht was.
Het gerechtshof in Amsterdam volgde het betoog van de inspecteur. Het hof oordeelde dat er met de facturen slechts een ‘kunstmatige constructie’ was opgetuigd, die niet strookte met de economische realiteit. Volgens het hof had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de auto’s nooit daadwerkelijk waren geleverd. De aftrek van BTW was daarom onterecht.
De Hoge Raad wees erop dat uit Europese rechtspraak blijkt dat de bepalingen in een contract in principe de economische realiteit weergeven. Om daar vanaf te wijken, moet de inspecteur dus met goede bewijzen komen.
Verder is een kunstmatige constructie alleen verboden als die alleen maar als doel heeft om er fiscaal voordeel mee te behalen. Maar uit het vonnis van het hof bleek nergens dat dit was vastgesteld, aldus de Hoge Raad.
Daarnaast had het hof niet voldoende gemotiveerd aangegeven dat de bv niet ‘op enig moment juridisch of feitelijk over de auto’s kon beschikken’. De aanwijzingen die de inspecteur had aangeleverd om te bewijzen dat de auto’s nooit waren overgedragen waren niet overtuigend genoeg. De zaak werd daarom verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Hoge Raad, 2 juni 2017, ECLI (verkort): 979