Bestuursorgaan mag berichten alleen elektronisch versturen

22 oktober 2018 | Door redactie

Een bestuursorgaan heeft geen toestemming van een belastingplichtige nodig om deze elektronisch berichten te sturen als uit de gedragingen van deze persoon blijkt dat hij elektronisch bereikbaar is. Dit heeft de Hoge Raad onlangs aangegeven.

In deze zaak ging het om een belastingplichtige die per post en per e-mail bezwaar had ingediend tegen een naheffingsaanslag (tool) parkeerbelasting. In het nog niet-gemotiveerde bezwaarschrift verzocht de man om toezending van bepaalde stukken. De heffingsambtenaar stuurde daarop de gevraagde stukken per e-mail aan hem toe. In die mail gaf de ambtenaar aan dat de man binnen drie weken de motivering van het bezwaar aan hem moest hebben toegezonden. Omdat er geen reactie kwam, stuurde de ambtenaar nogmaals een mail met de mededeling dat hij moest zorgen voor een motivering. Er kwam geen motivering dus de ambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Deze mededeling ontving de man wel per post. Tegen deze beslissing ging de man in beroep omdat hij geen toestemming had gegeven voor het alleen sturen van berichten per mail. Hij kwam ten slotte bij de Hoge Raad uit.  

Geen expliciete toestemming nodig

De Hoge Raad, die zich dus als laatste mocht buigen over deze zaak, gaf aan dat een bestuursorgaan geen expliciete toestemming nodig heeft om berichten elektronisch te versturen als uit gedragingen van de belanghebbende blijkt dat deze elektronisch bereikbaar is. Doordat de (gemachtigde van de) man per e-mail bezwaar had ingediend, had deze kenbaar gemaakt dat hij elektronisch bereikbaar was. Het hof, dat een oordeel moest vellen in deze zaak, achtte het daarbij van belang dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand aan de man verleende, dat de verzending van het bezwaarschrift per e-mail in dat kader plaatsvond en dat het bestuursorgaan gecontroleerd had dat het van het e-mailadres kon uitgaan. De ambtenaar van de gemeente had dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Hoge Raad, 19 oktober 2018, ECLI (verkort): 1967