De Belastingdienst mag bij u de BTW naheffen als u deze in vooraftrek heeft gebracht als dga. Sinds het Van der Steen-arrest van 18 oktober 2007 bent u als dga geen ondernemer meer voor de BTW. Toen een dga daarna toch BTW in aftrek bracht, oordeelde Rechtbank Den Haag dat de fiscus terecht een naheffingsaanslag had opgelegd.
In 2002 maakte een arrest van de Hoge Raad het mogelijk om samen met uw bv een fiscale eenheid te vormen voor de BTW. Deze mogelijkheid werd in oktober 2007 teruggedraaid toen het Hof van Justitie in het veelbesproken Van der Steen-arrest besliste dat een dga juist geen ondernemer voor de BTW kon zijn. De overheid probeerde op basis van deze uitspraak met terugwerkende kracht BTW na te heffen bij dga’s, maar dat was volgens het rechtszekerheidsbeginsel niet mogelijk. Dga’s die na het arrest echter nog steeds BTW aftrokken, kregen nul op het rekest.
Dit ondervond ook een dga die vóór 18 oktober 2007 een fiscale eenheid voor de BTW had gevormd met zijn bv, maar in december een auto aanschafte en hiervoor de BTW in vooraftrek bracht. Omdat deze aanschaf na het arrest plaatsvond, had de dga echter geen recht meer op de vooraftrek BTW. De dga stelde dat het besluit geen terugwerkende kracht mocht hebben. Hij had de BTW immers in vooraftrek gebracht op basis van vóór het arrest geldende regels. Maar het feit dat de inspecteur de fiscale eenheid tussen de dga en de bv eerder had goedgekeurd, maakte geen verschil. De dga had immers gehandeld nadat het Van der Steen-arrest van kracht was geworden. De naheffingsaanslag voor de BTW was volgens Rechtbank Den Haag daarom terecht opgelegd.
Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 februari 2013, LJN: BZ1819