Hoge Raad: rioolheffing niet in algemene pot

21 februari 2017 | Door redactie

Gemeenten moeten het geld dat ze ophalen met rioolheffingen ook daadwerkelijk gebruiken voor verbeteringen aan het rioolnet. En niet de overschotten op deze belasting overhevelen naar de algemene middelen.

Dat volgt uit een arrest van de Hoge Raad. In deze zaak draaide het om de rioolheffing van de gemeente Overbetuwe. Die had begroot dat de kosten voor werk aan het riool boven de opbrengsten van de rioolheffing zouden uitstijgen. Maar de investeringen kwamen lager uit dan begroot.

Geld rioolbelasting heeft oormerk

Door de lagere investeringen kwam er in de periode 2008-2012 meer binnen aan gemeentelijke belastingen voor riool dan er werd uitgegeven. Al met al groeide het potje aan tot € 14 miljoen. In het jaar 2013 besloot de gemeente Overbetuwe van dat geld zo’n € 6,8 miljoen over te hevelen naar de algemene middelen.
Een inwoner van de gemeente kwam in het geweer tegen de rioolheffing over 2013, en kreeg gelijk van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rioolbelasting is geoormerkt geld, dat dus ook gebruikt moet worden voor onderhoud aan het riool, stelde het hof. Dat geldt ook als de overschotten het gevolg zijn van verkeerde ramingen. En ook het feit dat het geld op de begroting stond onder de naam ‘bestemmingsreserve riolering’ maakt geen verschil.

Keuze tussen overheveling of ozb verhogen

De Hoge Raad komt in zijn arrest tot dezelfde conclusie. Dat houdt in dat gemeentes nauwkeuriger zullen moeten zijn bij het maken van de begroting voor hun rioolheffing, of in elk geval de overschotten inzetten voor rioolwerk.
De verantwoordelijk wethouder van Overbetuwe laat aan het FD weten dat de inwoners die bezwaar hebben gemaakt tegen de heffing over 2013 dat geld inmiddels terug hebben gekregen. Volgens hem had het vorige college destijds de keuze om het geld over te hevelen of de onroerende zaakbelasting te verhogen. Als de rioolheffing nu aan alle inwoners terugbetaald moet worden, zou de ozb met terugwerkende kracht omhoog gaan, stelt hij in de krant.
Hoge Raad, 17 februari 2017, ECLI (verkort): 253