Het kabinet heeft op Prinsjesdag maatregelen aangekondigd die belastingontwijking en misbruik tegen moeten gaan. Een onderdeel daarvan is het invoeren van belastingwetgeving voor buitenlandse dochterondernemingen die door Nederlandse moederondernemingen gecontroleerd worden en die (bijna) geen belasting betalen. Door de regels moet de moederonderneming dan alsnog vennootschapsbelasting gaan betalen voor de buitenlandse vennootschap(pen).
De maatregelen zijn een gevolg van de eerder aangenomen Europese richtlijn: Anti Tax Avoidance Directive (ATAD1). Europese lidstaten moeten per 1 januari 2019 de gestelde minimumeisen hiervan in hun nationale wetgeving geïmplementeerd hebben. Uit de richtlijn volgen fiscale regels die voorkomen dat belastingplichtigen hun inkomen onderbrengen in brievenbusondernemingen (shellcompanies) in belastingparadijzen. Het kabinet heeft verder een bronbelasting op dividenden, royalty's en interest aangekondigd.
Een Nederlandse onderneming kan de controle hebben over een onderneming in een land met een zeer gunstig belastingklimaat. Voor de onderneming kan het dan aantrekkelijk zijn om vennootschapsbelasting (VPB) te ontwijken door winsten die worden behaald te verschuiven naar de onderneming in het land met de lage belasting. Met de Europese regels voor ‘Controlled Foreign Company’s’ (CFC) moet deze vorm van belastingontwijking worden bestreden.
De CFC-wetgeving belast buitenlandse inkomsten bij buitenlandse dochterondernemingen volledig bij de (Nederlandse) moedermaatschappij. Die moet de inkomsten van de dochter bij haar belastbare winst optellen. Ook worden soms 'pseudo-strafmaatregelen' genomen zoals toepassing van een hoger tarief of het weigeren van bepaalde faciliteiten zoals versnelde afschrijving.
Het toepassen van de wetgeving voor moeder- en dochterondernemingen is aan de volgende voorwaarden gebonden: