Rechter gebonden aan strikte regels voor TVL

17 juni 2022 | Door redactie

Ondernemers die de coronasubsidie TVL zijn misgelopen kunnen proberen om dat bij de rechter aan te vechten. Maar twee recente zaken laten zien dat er voor de rechter niet al te veel ruimte is om soepeler om te gaan met de regels en zo getroffen ondernemers de helpende hand te bieden.

De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) was één van de belangrijkste pijlers onder het pakket aan coronasteun van de overheid. De regeling dekte een deel van de vaste lasten van ondernemingen, zoals huur en verzekeringen. Inmiddels is de TVL gestaakt. Wel moeten ondernemingen die TVL hebben gekregen de komende tijd nog hun definitieve omzet over de subsidieperiode doorgeven. Aan de hand daarvan bepaalt uitvoerder RVO of de subsidie terecht is toegekend (kijk voor de TVL-deadlines in de Ondernemersagenda van Rendement).

Onderneming moet TVL terugbetalen

Een van de voorwaarden van de TVL is dat de omzet in een kwartaal flink gedaald moet zijn ten opzichte van een vastgestelde referentieperiode. Voor de meeste kwartalen is de vereiste omzetdaling 30%. Over die eis ging het in een zaak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), de hoogste rechter op het gebied van onder meer economische subsidies.
Een bv kwam bij het CBb in het geweer omdat zij een groot deel van de ontvangen TVL moest terugbetalen. Reden was dat achteraf uit de BTW-aangiftes bleek dat de omzet niet met 30% was gedaald. De bv voerde aan dat de vergelijking niet klopte. De omzet in het vierde kwartaal van 2020 was eigenlijk lager dan de BTW-aangifte aangaf, omdat de bv in oktober nog voor ruim € 23.500 had gefactureerd voor werkzaamheden uit september. Die omzet hoorde dus eigenlijk niet bij de omzet in het vierde kwartaal. Het CBb had wel begrip voor dat standpunt, maar de wettelijke systematiek schrijft voor dat BTW-aangifte leidend is. En dus was er inderdaad niet voldaan aan de eis voor omzetdaling, en dus was de TVL terecht teruggevorderd.

Omzetdaling niet groot genoeg

Hetzelfde overkwam een ondernemer in een andere zaak bij het CBb. Ook deze ondernemer moest subsidie terugbetalen, omdat de omzet niet voldoende was gedaald. De ondernemer voerde aan dat de verkoopopbrengst van een bedrijfsauto ten onrechte tot de omzet was gerekend. Die opbrengst viel juist in het referentiekwartaal, waardoor de omzet geen goed beeld gaf. Maar toch stelde het CBb dat er geen reden was om de verkoopopbrengst niet tot de omzet te rekenen, omdat die volgens de BTW-aangifte wél tot de omzet behoorde. Ook hier was er dus al met al niet voldoende omzetverlies en was de TVL terecht teruggevorderd.
CBb, 14 juni 2022, ECLI (verkort): 306 en 307