De Hoge Raad heeft bepaald dat de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling) niet kan worden beëindigd door een aandelenverkoop met terugwerkende kracht. Pas als de bv feitelijk geen beschikking meer heeft over het pand van de dga, vervalt de tbs-regeling.
Een dga sloot in juli 2007 een overeenkomst om de aandelen van zijn bv te verkopen met terugwerkende kracht op 1 januari 2007. De dga had aan die bv ook een bedrijfspand verhuurd onder de tbs-regeling. Hij liet de tbs-regeling buiten beschouwing bij zijn IB-aangifte (tool) over 2007 vanwege de terugwerkende kracht, maar dat kon volgens de inspecteur niet. De dga ging in beroep (tool), maar alle rechters stelden de fiscus in het gelijk. De terbeschikkingstelling was namelijk feitelijk gezien pas geëindigd in juli 2007. De aandelenverkoop met terugwerkende kracht deed hier niets aan af, zo oordeelde uiteindelijk ook de Hoge Raad. Die volgde in deze zaak de conclusie van de advocaat-generaal.
De ex-dga voerde bij de Hoge Raad ook aan dat de tbs-regeling discriminerend is in vergelijking met IB-ondernemers (tool). De boekwaarde van het door de dga ter beschikking gestelde pand was namelijk flink gestegen en de dga moest hierover bij de verkoop van zijn aanmerkelijk belang direct afrekenen in box 2 (tool). Volgens de dga hoeft een IB-ondernemer (tool) niet meteen af te rekenen als die zijn onderneming staakt maar pas als hij het pand feitelijk verkoopt. Volgens de Hoge Raad was er echter geen sprake van discriminatie. Bij een IB-ondernemer schuift het pand na het staken weliswaar door naar het privévermogen, maar de waardevermeerdering moet gewoon tot de stakingswinst (tool) gerekend worden, waarover een IB-ondernemer meteen moet afrekenen.
Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI (verkort): 235