Als u als dga een bedrijfspand verhuurt aan uw bv, krijgt u te maken met de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling). Deze regeling eindigt pas op het moment dat u de aandelen van de bv daadwerkelijk verkocht heeft. Een aandelenovereenkomst met terugwerkende kracht heeft voor de tbs-regeling geen fiscale gevolgen.
Een dga krijgt te maken met de tbs-regeling als hij als aanmerkelijkbelanghouder een vermogensbestanddeel (zoals een bedrijfspand) ter beschikking stelt aan zijn bv. In de praktijk betekent dit dat de bv een huursom betaalt aan de dga voor het gebruik van het pand. Deze vergoeding is bij de dga belast in box 1 van uw inkomstenbelasting.
In een recente zaak wilde een dga de aandelen in zijn bv verkopen. In juli 2007 sloot hij hiervoor een overeenkomst met terugwerkende kracht. De prijsstelling van de aandelen was gesteld op de situatie van 31 december 2006, en in de overeenkomst werd bepaald dat de aandelen vanaf 1 januari 2007 voor rekening en risico van de koper waren. De akte van levering werd getekend op 31 augustus 2007. De dga had echter ook een bedrijfspand verhuurd aan zijn bv onder de tbs-regeling. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting over 2007 gaf hij hier niets over op, aangezien hij met terugwerkende kracht zijn aandelen had verkocht.
De inspecteur legde een naheffingsaanslag op en stelde dat het bedrijfspand nog tot 3 juli 2007 onder de tbs-regeling (artikel) viel. De inmiddels ex-dga liet het er niet bij zitten en procedeerde door tot aan de Hoge Raad. Daar boog de advocaat-generaal (A-G) zich over de vraag wanneer de tbs-regeling precies eindigt. Volgens de A-G is dat op het moment waarop een dga zijn vermogensbestanddeel niet langer beschikbaar stelt aan de bv, en wanneer hij geen aanmerkelijk belang meer heeft. Uit de jurisprudentie bleek dat de verkoop van aanmerkelijkbelangaandelen pas fiscaal doorwerkt op het moment dat de verkoopovereenkomst zogenoemd perfect wordt. De terugwerkende kracht in de verkoopovereenkomst was daarbij niet van belang. Het bedrijfspand was tot aan het sluiten van de overeenkomst feitelijk aan de bv ter beschikking gesteld. De naheffingsaanslag was volgens de A-G dus terecht opgelegd.
Parket bij de Hoge Raad, 12 mei 2015, ECLI: 676