Er is geen sprake van directe discriminatie als de werkgever in zijn bedrijfsreglement voorschrijft dat werknemers geen hoofddoek of andere religieuze uitingen mogen dragen. Een weigering om een hoofddoek af te zetten kan dan ook reden zijn om een arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Dit stelt de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie.
Volgens de advocaat-generaal (AG) is er geen sprake van discriminatie als een werkgever zijn werknemers verbiedt om religieuze uitingen te dragen, zoals in deze zaak bij een receptioniste van een ziekenhuis het geval was. De AG concludeerde dat er geen sprake was van directe discriminatie op grond van godsdienst. De vrouw was immers niet ontslagen omdat ze moslima was. Bovendien verbood het bedrijfsreglement alle vormen van religieuze uitingen en niet alleen de hoofddoek. Er zou sprake kunnen zijn van indirecte discriminatie (tool), maar de AG concludeert dat dit gerechtvaardigd kan zijn als een werkgever op levensbeschouwelijk gebied neutraliteit wil nastreven en hier goede gronden voor heeft.
Hoewel een organisatie dus op grond van Europese regelgeving mag voorschrijven dat werknemers geen religieuze uitingen dragen, kan de uitwerking hiervan wel van land tot land verschillen. De AG wijst erop dat de Europese regels veel ruimte laten aan nationale rechters om hier een afzonderlijk oordeel over te vellen, waarbij ook de nationale identiteit van de lidstaat een rol kan spelen. Zo kent Frankrijk van oudsher een zeer strikte scheiding tussen religie en staat kent. In België, waar de bovenstaande zaak speelde, oordeelde de rechter enkele jaren geleden dat ontslag wegens het dragen van een hoofddoek niet zomaar is toegestaan.
Europees Hof van Justitie, 31 mei 2016, ECLI (verkort): 382