Afwaardering omvangrijke lening gaat niet door

8 juli 2019 | Door redactie

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) leent via zijn eigen bv geld aan de onderneming van zijn zoon. Maar als de bv een deel van de lening wil afwaarderen steekt de inspecteur daar een stokje voor. De rechter vindt dat terecht. De lening is namelijk niet 'oninbaar'.

Zakelijke leningen zijn geregeld het onderwerp van rechtszaken. Alleen als de lening tussen bijvoorbeeld een dga en zijn bv ‘zakelijke voorwaarden’ heeft, is een eventueel verlies op die lening ook aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting. Een lening is pas zakelijk als een onafhankelijke derde het geld onder die voorwaarden óók had uitgeleend. 

Dga leent geld aan onderneming van zoon

In deze zaak startte de zoon van de dga in 2004 een eigen zaak. Voor die tijd ‘werden die activiteiten hobbymatig uitgevoerd’, aldus het vonnis van de rechtbank. Sinds de start leende de vader via zijn bv geld uit voor de onderneming van de zoon. Eind 2007 gingen de bv en de zoon ook samen een commanditaire vennootschap (tool) aan. De bv bracht daarbij voor € 600.000 aan contanten in, inclusief eerdere leningen.

Geld omgezet naar een lening

Maar dat verliep kennelijk toch niet helemaal naar wens. De verwachte omzet werd niet behaald en begin 2009 werd de commanditaire vennootschap weer ontbonden. De zoon ging weer alleen verder met zijn onderneming. Maar om discussie over ‘bevoordeling van de zoon ten opzichte van zijn zussen te voorkomen’ werd het geld dat de bv eerder had ingebracht omgezet in een lening. De bv leende op die manier € 600.000 uit aan de zoon. Daarbij werd ook afgesproken dat ‘toekomstige schenkingen en baten’ uit de nalatenschap van de dga naar de bv vloeien totdat de schuld is voldaan.

Zakelijke schuld goeddeels kwijtgescholden

In 2014 beliepen de zakelijke schulden van de zoon aan de bv, zijn vader en ‘andere gelieerde partijen’ meer dan acht ton. De partijen sloten in dat jaar een vrijwillig crediteurenakkoord. Elke schuldeiser kreeg 15% van schuld terugbetaald, en de rest werd kwijtgescholden. De bv had op dat moment nog € 630.000 tegoed van de zoon, en moest op basis van het akkoord dus 85% van dat bedrag kwijtschelden. Die som van € 535.500 voerde de bv op als kwijtscheldingslast in haar aangifte vennootschapsbelasting over 2014.

Vordering is niet ‘oninbaar’

Maar de inspecteur ging niet akkoord met die afwaardering. En de rechtbank vond dat terecht. De vraag of de lening zakelijk was of niet, kwam volgens de rechter nog niet aan de orde. De bv moest namelijk eerst aantonen dat de vordering op de zoon lager gewaardeerd moest worden dan € 630.000. Door de afspraak dat baten uit de nalatenschap eerst naar de aflossing van de lening zouden gaan stond de bv namelijk heel sterk, oordeelde de rechtbank. De vordering was daarom niet ‘oninbaar’. De bv had niet mee hoeven doen met het crediteurenakkoord of een afwaardering van de vordering hoeven te slikken. De inspecteur had dus terecht de afwaardering geweigerd.
Rechtbank Gelderland, 25 juni 2019, ECLI (verkort): 2820