Voorziening voor ontslagen die ooit gaan komen mislukt

30 april 2019 | Door redactie

Ondernemers kunnen voorsorteren op de toekomst door een voorziening te vormen. Maar zo'n potje geld moet dan wel aan de voorwaarden voldoen. Zo kwam een voorziening voor ontslaggeld dat misschien in de toekomst uitgekeerd moest gaan worden niet door de ballotage bij de inspecteur. En de rechter ging daarin mee.

In dit geval draaide het om een ondernemer met een eenmanszaak. Hij stopte eind 2014 bijna € 80.000 in een voorziening, met als label ‘transitievergoeding’. De ondernemer deed dat met het oog op de invoering van de Wet werk en zekerheid (WWZ), die op 1 juli 2015 inging.

Werknemers zullen in de toekomst gaan vertrekken

Met de WWZ kwamen er nieuwe regels voor ontslagvergoedingen. Werknemers die meer dan twee jaar in dienst waren kregen bij ontslag sowieso recht op ontslaggeld: de zogeheten transitievergoeding. Bij het vormen van de voorziening hield de ondernemer rekening met ‘de maatschappelijke ontwikkeling’ dat werknemers niet meer hun hele leven bij dezelfde baas blijven. Hij vond dat hij er rekening mee moest houden dat er in de toekomst werknemers zouden moeten vertrekken. En daarom bestond er een ‘redelijke mate van zekerheid’ dat hij aan sommige werknemers een transitievergoeding moest gaan betalen.

Criteria om te bepalen of voorziening vormen mag

Die ‘redelijke mate van zekerheid’ is belangrijk om te beoordelen of de voorziening door de beugel kan. Daarvoor heeft de Hoge Raad namelijk criteria (tool) opgesteld in het zogenoemde ‘Baksteen-arrest’ uit 1998. Die eisen zijn:

  • De uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan.
  • De toekomstige uitgaven kunnen aan die periode worden toegerekend.
  • Ter zake van die toekomstige uitgaven bestaat een redelijke mate van zekerheid dat zij zich zullen voordoen.

Inspecteur weigert voorziening terecht

Een voorziening voor een voorgenomen reorganisatie kan bijvoorbeeld prima voldoen aan die voorwaarden. Maar op het moment dat de ondernemer de voorziening vormde, waren er nog geen concrete plannen om werknemers te ontslaan. Daarmee bestond er ook geen  ‘redelijke mate van zekerheid’ dat de ondernemer in de toekomst daadwerkelijk transitievergoedingen moest gaan uitkeren. Aan de derde voorwaarde voor het vormen van een voorziening was dus niet voldaan, besloot de rechter. De inspecteur had de voorziening terecht geweigerd en de aanslagen bleven in stand.
Rechtbank Noord-Nederland, 2 april 2019, ECLI (verkort): 1300