Aansprakelijk bij ongeldige fiscale eenheid

14 november 2012 | Door redactie

U kunt als directeur-grootaandeelhouder (dga) toch aansprakelijk worden gesteld voor een belastingschuld van een fiscale eenheid, als achteraf blijkt dat deze niet voldeed aan de voorwaarden. De Hoge Raad heeft dit onlangs bepaald toen een dga een naheffingsaanslag BTW moest betalen, ook al was de fiscale eenheid voor de BTW met zijn bv niet legitiem.

In deze zaak stond een dga centraal die in 2002 met zijn bv een fiscale eenheid BTW was aangegaan. Het verzoek om voor de heffing van de BTW als één ondernemer aangemerkt te worden, werd in 2003 door de inspecteur goedgekeurd. Later werden de ingediende BTW-aangiften voor juli en augustus 2005 niet betaald door de dga. Daarom legde de Belastingdienst een naheffingsaanslag op, maar ook deze bleef onbetaald. In augustus 2006 stuurde de fiscus een beschikking, waarin de dga aansprakelijk werd gesteld voor de niet-betaalde BTW-schulden. 

Fiscale eenheid dga en bv niet mogelijk na 2007

De dga was het niet eens met de aansprakelijkheid, omdat de beschikking fiscale eenheid BTW volgens hem ten onrechte was afgegeven. Het Europese Hof van Justitie had in het zogenoemde Van der Steen-arrest namelijk aangegeven dat de fiscale eenheid BTW tussen een dga en een bv niet mogelijk was. Op basis van dit arrest kon er volgens de dga nooit sprake zijn van een fiscale eenheid BTW en dus ook niet van aansprakelijkheid. De Hoge Raad gaf echter aan dat de aansprakelijkheid er wel degelijk was. Deze aansprakelijkheid stopte namelijk pas op het moment dat de inspecteur op de hoogte was van het niet langer bestaan van de fiscale eenheid BTW. Het Van der Steen-arrest was van 18 oktober 2007. Alleen tot die tijd kon de aansprakelijkheid dus blijven bestaan. De inspecteur had de dga dus terecht aansprakelijk gesteld.
Hoge Raad, 9 november 2012, LJN: BU7276