Volgens het Europese Hof van Justitie is de directeur-grootaandeelhouder (dga) niet aan te wijzen als een ondernemer voor de BTW. Het arrest Van der Steen maakte al duidelijk dat een natuurlijk persoon verbonden aan een bv als dga niet als ondernemer beschouwd kan worden. Een recent arrest van de Hoge Raad illustreerde de gevolgen hiervan voor de fiscale eenheid tussen een dga en de bv.
De Hoge Raad deed deze uitspraak toen onduidelijk was of een dga de BTW van een woonboerderij in aftrek had mogen brengen. Een dga had dit in 2007 laten bouwen en omdat hij met zijn bv een fiscale eenheid voor de BTW was, bracht hij de BTW over de bouwkosten in aftrek. De boerderij werd volledig tot het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid gerekend, die 40% voor zakelijke doeleinden werd gebruikt. De inspecteur legde de dga een naheffingsaanslag op, omdat er volgens het arrest Van der Steen (18 oktober 2007) geen sprake was van een fiscale eenheid; de dga was immers geen ondernemer. De BTW was daardoor volgens de inspecteur onterecht in aftrek gebracht, omdat de boerderij ontrokken zou zijn aan het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid.
Maar de inspecteur had hierin slechts deels gelijk. In een arrest van de Hoge Raad uit 2002 werd duidelijk dat een dga juist wel aan te merken was als ondernemer, maar daar was de Hoge Raad nu op teruggekomen. De dga was dus geen ondernemer voor de BTW en had daarom ook geen fiscale eenheid met de bv kunnen vormen. Hierdoor kon de woonboerderij vanaf het begin niet tot het ondernemingsvermogen behoren, dus was onttrekking ervan ook niet mogelijk. Het bouwen van de woonboerderij was dus in feite niet belast voor de BTW, dus kon dit ook niet in aftrek worden gebracht en kon er ook niet worden nageheven. Tot slot oordeelde de Hoge Raad dat de voorbelasting niet terug kon worden genomen, ook al was de BTW-aftrek onterecht geweest. Dit zou namelijk in strijd zijn met de rechtszekerheid. De dga hoefde de naheffingsaanslag dus niet te betalen.
Hoge Raad, 14 december 2012, LJN: BU7242