Geen FE tussen zusterbv’s is discriminatie

10 mei 2016 | Door redactie

Het vormen van een fiscale eenheid (FE) tussen Nederlandse zustermaatschappijen is toegestaan, ook als de moedermaatschappij niet in de Europese Unie is gevestigd. De zustermaatschappijen mogen niet worden gediscrimineerd omdat zij eigendom zijn van een buitenlandse moedermaatschappij. Dit heeft Hof Arnhem-Leeuwarden onlangs geoordeeld.

Voor het vormen van een FE (tool) voor de vennootschapsbelasting moet de moedermaatschappij ten minste 95% van de aandelen met stemrecht van de dochtermaatschappij in bezit hebben. Een FE tussen zustermaatschappijen is ook mogelijk, dan mag één van de deelnemende zustermaatschappijen de moedermaatschappij zijn. Ook is een FE met een tussenliggende buitenlandse maatschappij uit een lidstaat van de Europese Unie toegestaan. Hierbij geldt dat alle maatschappijen uit de FE wel hetzelfde belastingregime moeten hanteren en dat de winst op dezelfde wijze wordt berekend. 

Niet zwaarder belasten dan Nederlandse maatschappijen

In de zaak die speelde voor het hof, draaide het om een Israëlische moedermaatschappij die zowel dochtermaatschappijen in Israël als in Nederland in haar bezit had. De Nederlandse dochtermaatschappijen (bv’s) verzochten de Belastingdienst om de bv’s samen te voegen in een FE. Zij beriepen zich op de non-discriminatiebepaling uit het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Israël en Nederland. In deze bepaling stond dat buitenlandse maatschappijen niet zwaarder of anders mochten worden belast dan vergelijkbare maatschappijen in Nederland. De fiscus wees het verzoek echter af omdat er geen sprake was van discriminatie. Rechtbank Gelderland schaarde zich achter de Belastingdienst.

Non-discriminatiebepaling was van toepassing

Hof Arnhem-Leeuwarden was het oneens met de Belastingdienst en de rechtbank. De rechter was van mening dat de bv’s wel een FE konden vormen, namelijk die tussen zustermaatschappijen. Zij vond dat de non-discriminatiebepaling uit het verdrag van toepassing was op deze situatie. Voor de bv’s met een moedermaatschappij in Israël golden dezelfde fiscale regels als voor bv’s met een Nederlandse moedermaatschappij. 
Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 april 2016, ECLI (verkort): 3320