Voor FE BTW niet altijd een beschikking nodig

2 april 2012 | Door redactie

Wanneer u met andere ondernemers financieel, economisch en organisatorisch een eenheid vormt, kunt u ook een fiscale eenheid voor de BTW vormen. De Belastingdienst kan die fiscale eenheid vaststellen. Hiervoor moet u een verzoek indienen of de inspecteur stelt dit vast op basis van eigen bevindingen. Voldoet u echter al aan deze voorwaarden voor het afgeven van een beschikking door de inspecteur, dan is er op dat eerdere moment al sprake van een fiscale eenheid BTW. Een recente uitspraak van het gerechtshof in Den Haag bevestigt dit ook.

U voldoet aan de financiële verwevenheid, als uw onderneming direct of indirect meer dan 50% van de aandelen in een andere onderneming heeft. Beschikken de ondernemingen aan dezelfde klantenkring, dan voldoet u aan de economische verwevenheid. Is het bestuur van de ondernemingen in handen van één of dezelfde groep van personen dan is er sprake van organisatorische verwevenheid. Voldoet u aan deze drie voorwaarden, dan vormt u een fiscale eenheid voor de BTW. De stichtingen in deze zaak werkten in 2001 samen op het gebied van de medische zorgverlening. Eén overkoepelende stichting met één bestuurder stuurde deze stichtingen aan. De stichtingen werkten nauw samen en leenden onderling personeel uit. Daarnaast konden ze ook over elkaars bankrekening beschikken. In 2004 verzochten ze de fiscus om een vaststelling van de fiscale eenheid BTW. De inspecteur vond dat niet aan de voorwaarde van financiële verwevenheid was voldaan. Op 27 juli 2006 sloten de stichtingen een overeenkomst om alle afspraken, die in 2001 al mondeling waren overeengekomen, schriftelijk vast te leggen. De Belastingdienst merkte de stichtingen vanaf dat moment wel aan als een fiscale eenheid. De vraag was nu echter of de stichtingen ook voor die datum voldeden aan het vereiste van financiële verwevenheid.

Feitelijke situatie

De financiële positie van de stichtingen was afhankelijk van de financiële positie of financiële gedragingen van de koepelstichting. Na het schriftelijk vastleggen van de afspraken op 27 juli 2006 was deze afhankelijkheid niet gewijzigd. De overeenkomst was niet meer dan een vaststelling van de feitelijke situatie sinds 1 oktober 2001. De koepelstichting kon ook voor de schriftelijke vastlegging de financiële positie van de andere stichtingen bepalen. Ze had daar een beslissende zeggenschap in. Volgens het gerechtshof was dit voldoende om te spreken van financiële verwevenheid en was er dus voor de datum van 27 juli 2006 ook al sprake van een fiscale eenheid BTW.
Hof Den Haag, 13 januari 2012, LJN: BV6868