Als een werknemer eerst een tijd als uitzendkracht voor uw organisatie heeft gewerkt en vervolgens bij u in dienst komt, hoeft de uitzendperiode niet mee te tellen in de ketenbepaling. Dit heeft de Centrale Raad van Beroep onlangs geoordeeld. De uitspraak is in tegenspraak met eerdere jurisprudentie over opvolgend werkgeverschap.
In de zaak kreeg een werkneemster een aanstelling voor bepaalde tijd bij een gemeente, nadat zij eerst een periode als uitzendkracht voor deze gemeente werkzaam was geweest. Toen de werkgever deze aanstelling wilde beëindigen, stapte de werkneemster naar de Centrale Raad van Beroep omdat zij naar haar mening recht had op een vast dienstverband. Zij had als uitzendkracht immers hetzelfde werk gedaan, tegen hetzelfde salaris en onder hetzelfde gezag. Op grond van de flexwet die geldt in de civiele sector zou de uitzendperiode daarom meetellen in de ketenbepaling, waardoor de werkneemster recht had op een aanstelling voor onbepaalde tijd.
De Centrale Raad van Beroep was het hier niet mee eens. Deze oordeelde dat het te ver voerde om de periode waarin een werknemer als uitzendkracht voor een organisatie had gewerkt, mee te tellen in de ketenbepaling. De Raad volgde hierbij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In dat arrest werd geoordeeld dat de regels voor de bescherming van flexwerkers niet van toepassing zijn op uitzendkrachten. De Raad besloot dat er daarom geen reden was om de werkneemster recht op een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven.
Centrale Raad van Beroep, 18 november 2013, ECLI (verkort): 2389