Alleen afromen als er geen vergelijking is

25 januari 2016 | Door redactie

De afroommethode mag alleen gebruikt worden om de hoogte van het gebruikelijk loon te bepalen als de vergelijkingsmethode niet mogelijk is. Dit geldt zelfs als de winst van de bv nagenoeg geheel aan de werkzaamheden van haar directeur-grootaandeelhouder (dga) te danken is, zo stelt Gerechtshof Amsterdam in een recente zaak.

Het gerechtshof oordeelde in dit hoger beroep opnieuw in het voordeel van een bv die met de fiscus een geschil had over de hoogte van het gebruikelijk loon van haar dga. De inspecteur stelde ook in hoger beroep dat hij de afroommethode mocht toepassen. Het gerechtshof oordeelde echter dat de vergelijkingsmethode altijd de voorkeur heeft boven de afroommethode (tool). Pas als er geen soortgelijke dienstbetrekking wordt gevonden, komt de afroommethode in beeld. In deze zaak was er echter wel zo’n soortgelijke dienstbetrekking gevonden, en het loon van de dga week daar niet noemenswaardig van af. De fiscus had het gebruikelijk loon dus niet mogen corrigeren. 

Van soortgelijk naar meest vergelijkbaar

De laatste jaren is het gebruik van de afroommethode in de jurisprudentie al steeds verder beperkt. In de bovenstaande zaak, die draaide om een naheffingsaanslag (tool) over 2012, ging het nog om de vraag wat een soortgelijke dienstbetrekking precies behelst. Veel dga’s verschillen met de fiscus van inzicht over wat onder een soortgelijke dienstbetrekking, die gebruikt wordt om te bepalen wat het gebruikelijk loon moet zijn, kan worden verstaan. Om hierin meer duidelijkheid te creëren, is de gebruikelijkloonregeling op dit punt aangepast. Het begrip ‘soortgelijke dienstbetrekking’ is sinds 1 januari 2015 vervangen door ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’, omdat zo’n dienstbetrekking altijd bestaat.
Gerechtshof Amsterdam, 12 januari 2016, ECLI (verkort): 72