Een directeur-grootaandeelhouder (dga) zal van goeden huize moeten komen om het zogeheten gebruikelijk loon omlaag te krijgen, zo laten diverse gerechtelijke uitspraken zien. Ook in een recente zaak veegde het gerechtshof alle argumenten voor een lager loon van tafel.
Dga's en andere houders van een aanmerkelijk belang in een onderneming die ook werk doen voor die vennootschap, moeten in de loonaangifte een gebruikelijk loon opnemen (toolbox). Deze regeling moet voorkomen dat dga's maar een schijntje aan salaris opnemen in de aangifte, om zo loonheffingen te besparen. Daarom schrijft de wet voor dat dga's een gebruikelijk loon moeten aangeven, óók als er in werkelijkheid een lager loon of helemaal geen loon is uitgekeerd. In dat geval gaat het dus om fictief loon, dat evengoed belast is.
Alleen in uitzonderingsgevallen kan een dga een lager gebruikelijk loon in aanmerking nemen. Bijvoorbeeld als de dga vrijwel geen werkzaamheden uitvoert voor de bv, of als de onderneming lange tijd in financieel zwaar weer zit. Maar dat het aantonen van zulke omstandigheden niet meevalt, merkte ook een onderneemster bij het gerechtshof in Den Haag. De procedure draaide om de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016. In dat jaar was de vrouw bestuurder van een bv en had zij ook een aanmerkelijk belang in die onderneming. In de aangifte gaf zij een inkomen van € 751 aan als loon van de bv.
De inspecteur week echter af van die aangifte, mede op basis van een politierapport. De politie had namelijk in 2019 de woning van de vrouw doorzocht (waarom vermeldt het vonnis niet), en daarbij bonnen gevonden van diverse betalingen. In totaal ging het om een bedrag van ruim € 48.000. Voor de inspecteur was dat reden om aan te nemen dat er nog inkomsten waren waar geen aangifte van was gedaan. Ook bleek uit het politieonderzoek dat de vrouw een huis in Spanje en een huis in Frankrijk had, waarvoor de inspecteur ook een bedrag rekende. Tot slot nam de inspecteur nog een gebruikelijk loon in aanmerking. De vrouw was in 2016 van de oprichting van de bv in maart tot en met december bestuurder geweest. Tien maanden dus. Daarom nam de inspecteur 10/12e deel van het standaardbedrag voor het gebruikelijk loon (€ 44.000 in 2016, dus € 36.667) op als loon.
Na de behandeling van de zaak door de rechtbank, resteerde nog een box 1-inkomen van € 66.586. Maar de vrouw was het nog steeds oneens met onder meer de hoogte van het gebruikelijk loon, en stapte naar het gerechtshof. Zij voerde onder meer aan dat ze alleen sporadisch werkzaamheden voor de bv had verricht, en dat zij los van de opgegeven € 751 geen inkomsten had gehad vanuit de bv. Ook verwees de onderneemster naar de jaarrekening van de bv over 2016, waaruit bleek dat de onderneming in dat jaar ruim € 46.000 verlies had gemaakt. De uitbetaling van een gebruikelijk loon was daardoor volgens haar financieel helemaal niet haalbaar.
Maar geen van die argumenten vond het gerechtshof overtuigend genoeg. Dat de vrouw slechts geringe werkzaamheden had verricht, was niet genoeg onderbouwd. En verder maakt het voor het gebruikelijk loon niet uit of een houder van een aanmerkelijk belang daadwerkelijk loon heeft ontvangen, zo memoreerde het hof. De vrouw had een aanmerkelijk belang én ook werk gedaan voor de bv, want daarvoor had zij ook loon ontvangen. Dat was genoeg om een gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. Tot slot was één verliesjaar niet genoeg om te spreken van een structurele verliessituatie voor de bv. Ook dat was dus geen reden om het gebruikelijk loon te verlagen. Al met al bleef dus het box 1-inkomen op € 66.586.
Gerechtshof Den Haag, 1 mei 2024 (publicatiedatum 28 mei 2024), ECLI (verkort): 715