Een heffing van 75% in box 3 van de inkomstenbelasting is volgens de rechter redelijk en niet buitensporig. De forfaitaire rendementsheffing is dus (weer) niet in strijd met artikel 1 van het EVRM.
Al een flink aantal rechters hebben aangegeven dat de box 3-heffing niet in strijd is met artikel 1 van het EVRM. En ook in deze zaak gaat de rechter niet mee met de belastingplichtige. Het ging hier om een vrouw die in het bezit was van ongeveer € 200.000 (genoten rente bedroeg € 2.222). Hierover moest zij € 1.714 aan box 3-heffing betalen. Effectief was dit een heffing van 75% over haar werkelijke rendement. Dit bedrag vond zij onredelijk.
Hof Den Bosch gaf aan dat het in 2015 veronderstelde rendement van 4% inderdaad niet behaald werd, maar dat een rendement van 1,6% wel haalbaar was. Rekening houdend met een tarief van 30% zou de box 3-heffing bij dit rendement uitkomen op een effectieve heffing van 75%. Van deze heffing kon niet worden gezegd dat zij ertoe leidde dat belastingplichtigen werden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Het hof vond dan ook dat van een schending van artikel 1 van het EVRM in 2015 geen sprake was.
Advocaat-Generaal (AG) Ettema heeft in het begin van dit jaar in haar advies aan de Hoge Raad aangegeven dat de box 3-heffing niet in strijd is met het Europees eigendomsrecht. Zij vindt dat voor de bepaling van het rendement naar alle vermogenssoorten gekeken moet worden in plaats van alleen naar de opbrengst uit spaargeld en veilige beleggingen. Het is nu wachten op de Hoge Raad voor het finale oordeel.
Gerechtshof Den Bosch, 9 november 2018, (gepubliceerd 22 januari 2019), ECLI (verkort): 4633