Navordering is niet mogelijk als de Belastingdienst al ten tijde van het opleggen van de aanslag op de hoogte was van mogelijke belastingfraude. Een nieuw feit, dat nodig is om na te kunnen vorderen, is dan op een later moment dus niet aanwezig. Dit heeft de rechter onlangs bepaald.
In deze zaak draaide het om een particulier die zijn aangiften (tool) inkomstenbelasting (IB) had laten invullen door een belastingconsulent. De Belastingdienst controleerde vanaf 2011 de aangiften IB van deze consulent strenger omdat bleek dat op de door hem ingediende aangiften veel correcties moesten plaatsvinden. De fiscus stelde vragen over de aangiften IB 2010 en 2011 van de particulier, maar legde de aanslagen op conform de ingediende aangiften. In 2015 stelde de Belastingdienst weer vragen over deze aangiften en legde navorderingsaanslagen (tool) op.
De particulier was het oneens met deze navorderingsaanslagen en stapte naar de rechter (tool). Hij vond dat er sprake was van ambtelijk verzuim en stelde dat bij het opleggen van de aangiften 2010 en 2011 de fiscus al twijfels had over de werkwijze van de consulent en dat de Belastingdienst dus toen al wist dat de consulent fraudeerde. De rechter oordeelde dat voor navordering sprake moest zijn van een nieuw feit. Aangezien de fraude al op het moment van het opleggen van de aanslagen bij de Belastingdienst bekend was, kon dit dus geen grond voor navordering opleveren. De rechter vernietigde daarom de navorderingsaanslagen.
Rechtbank Gelderland, 24 augustus 2016, ECLI (verkort): 4556