Kosten die een ondernemer maakt om een winkel op te zetten zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Daarvoor maakt het niet uit of de winkel nu van de grond komt of niet, aldus de rechtbank in Den Haag.
In deze zaak draaide het om een onderneemster voor de inkomstenbelasting die in 2014 een kledingwinkel ging opzetten met ‘vrouwenmode voor de werkende zakelijke vrouw’. Ze was al een heel eind op dreef: de winkelruimte was gehuurd en ingericht en ze had bij een leverancier in Turkije al kleding besteld om in de rekken te hangen. Haar echtgenoot had de kosten van ruim € 19.000 voor zijn rekening genomen.
Het leek dus allemaal in kannen en kruiken, maar de kledingwinkel kwam niet van de grond. Het huwelijk van de onderneemster werd verbroken en haar ex-echtgenoot vertrok stante pede naar het buitenland, waardoor zij geen toegang meer had tot de gemeenschappelijke financiële middelen. Een kredietaanvraag (tool) bij een financiële instelling mislukte vervolgens, omdat er geen borgsteller was. Ook met de kleding zat het bepaald niet mee. Door omstandigheden bij de leverancier werd de collectie namelijk nooit geleverd.
Ondanks dat de kledingwinkel niet van de grond was gekomen, had de onderneemster de gemaakte kosten toch opgevoerd als aftrekpost bij haar aangifte inkomstenbelasting (tools). De inspecteur was het daar niet mee eens.
De rechter moest aangeven of de mislukte winkel een bron van inkomen was. Daarvoor gelden als voorwaarden dat het een activiteit moet zijn in het economisch verkeer, dat de ondernemer er winst mee wil maken en dat er objectief gezien ook verwacht mag worden dat die winst er zal komen.
De eerste twee voorwaarden kon de rechter vrij makkelijk afvinken. En ook aan de derde voorwaarde was voldaan vond de rechtbank. De onderneemster had een winkelruimte gehuurd op een goede locatie en kleding besteld. Bovendien had zij al eerder een winkel gehad. Vooraf mocht zij dus verwachten dat ze structureel inkomsten zou halen uit de winkel. Dat de winkel uiteindelijk niet van de grond was gekomen, maakte voor de rechtbank geen verschil. De onderneemster mocht de kosten dus aftrekken van haar inkomen.
Rechtbank Den Haag, 29 augustus 2017, ECLI (verkort): 9854