U kunt een vordering afwaarderen als u zeker weet dat u het uitgeleende geld niet meer terugkrijgt. Gaat het om overtollige liquide middelen dan moeten ze wel behoren tot het ondernemingsvermogen. Is dat niet het geval dan kunt u de lening niet afwaarderen. Dit blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam.
In deze zaak had een echtpaar geld van hun vof via een tussenpersoon uitgeleend aan een belegger. De liquide middelen waren overtollig in de onderneming. Het ging echter niet zo goed met de belegger. Toen de belegger failliet ging wilde het echtpaar de vordering afwaarderen. De fiscus vond dat het echtpaar de lening niet mocht afwaarderen, omdat het niet tot het ondernemingsvermogen behoorde. Volgens de inspecteur had het verstrekken van een lening niets te maken met de normale activiteiten van de onderneming en was het dus privévermogen.
Het gerechtshof moest nu bepalen of de lening tot het privévermogen of het ondernemingsvermogen behoorde. Hiervoor was relevant of het echtpaar de tijdelijk overtollige liquide middelen zodanig had belegd dat ze tijdig weer in de onderneming beschikbaar konden zijn. Dit was volgens het gerechtshof niet het geval. Het echtpaar moest namelijk hoge risico’s nemen om een positief resultaat te behalen. Daarnaast waren er geen zekerheden gesteld bij het verstrekken van de lening. De vof zou daardoor niet snel over de liquide middelen kunnen beschikken. De inspecteur kreeg gelijk en de lening behoorde tot het privévermogen. Het echtpaar kon het verlies op de lening dus niet van de winst aftrekken.
Gerechtshof Amsterdam, 5 januari 2012, LJN: BV0441