Bovenwettig instemmingsrecht niet voor altijd

4 november 2020 | Door redactie

Een bestuurder hoeft een (centrale) ondernemingsraad niet om instemming te vragen als hij in de toekomst een regeling wil wijzigen of intrekken waarvoor hij de OR eerder onverplicht om instemming heeft gevraagd. Tot dat oordeel kwam de kantonrechter vorige week toen hij zich boog over een zaak tussen bouwbedrijf BAM en de centrale ondernemingsraad.

In artikel 27, lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) staat een limitatieve opsomming van regelingen waarbij de ondernemingsraad (OR) instemmingsrecht heeft. Het staat bestuurders echter vrij om de OR bij meer regelingen om instemming te vragen. In het kader van een harmonisatieregeling diende BAM regelmatig instemmingsverzoeken voor nieuwe arbeidsvoorwaardelijke regelingen in bij de centrale ondernemingsraad (COR), terwijl de bestuurder dit volgens artikel 27 WOR niet verplicht was. De bestuurder en de COR hadden deze afspraak, met een opsomming van de regelingen waarbij de COR bovenwettelijk instemmingsrecht had, vastgelegd in een convenant.

COR legde bovenwettelijk instemmingsrecht voor de toekomst vast

Bij instemming met een onverplicht instemmingsverzoek nam de COR standaard de voorwaarde op dat de bestuurder de raad ook om instemming moest vragen als hij de betreffende regeling in de toekomst wilde wijzigen of intrekken. Omdat het hier om een bovenwettelijke bevoegdheid gaat, is instemming van de ondernemingsraad zonder deze bepaling namelijk niet verplicht.

Eens gegeven bevoegdheid COR, blijft niet altijd gegeven

In mei 2019 sloot BAM met de COR een nieuw convenant. Hierin stond dat artikel 27 WOR in het vervolg leidend zou zijn; de bovenwettelijke instemmingsbevoegdheden van de COR werden geschrapt. Bij twee nieuwe onverplichte instemmingsverzoeken wilde de COR toch de ‘oude’ voorwaarde opnemen over instemmingsrecht bij een eventuele toekomstige wijziging van de regeling, maar daar ging BAM niet mee akkoord. Om zulke geschillen in de toekomst te voorkomen, legden beide partijen de (on)redelijkheid van het COR-standpunt ter beoordeling voor aan de kantonrechter.

Rechter vindt standaardvoorwaarde onredelijk

De rechter vond dat het weliswaar ook gunstig is voor de werkgever als de ondernemingsraad heeft ingestemd met de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling, maar dat de werkgever zelf mag bepalen of hij een regeling onverplicht voorlegt aan de raad. Het feit dat de bestuurder de COR onverplicht om instemming vroeg, is nog geen argument om instemmingsrecht op te eisen voor een toekomstige wijziging of intrekking van die regeling. De rechter oordeelde dan ook dat het onredelijk is dat de COR aan zijn instemming standaard – los van de inhoud van betreffende regeling – de voorwaarde verbindt dat de bestuurder ook een toekomstige wijziging of intrekking van die regeling ter instemming aan de COR moet voorleggen.
Rechtbank Midden-Nederland, 28 oktober 2020, ECLI (verkort): 4722