Zacht pensioen aan de juiste jaren toekennen

18 maart 2015 | Door redactie

Heeft u in uw jaarrekening een voorziening voor de uitgaven opgenomen die verbonden zijn aan de toekenning van zacht pensioen? Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat u dan goed moet nagaan aan welke jaren u deze lasten toekent.

In deze zaak ging het om een onderneming die voor de periode van 1 mei 2004 tot 1 mei 2005 een collectieve arbeidsovereenkomst had gesloten. De overeenkomst bestond uit drie vroegpensioenregelingen. Omdat in 2005 de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (wet VPL) werd ingevoerd, waarmee per 1 januari 2006 een einde kwam aan de vroegpensioenregelingen, onderhandelde de onderneming met vakorganisaties over onder meer een compensatiebedrag, het 'zacht pensioen' (een voorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen). De onderneming kon met deze zogenoemde zachtpensioenregeling haar werknemers een voorwaardelijke pensioentoezegging doen.

De onderneming vormde een fiscale voorziening

In verband met de toekomstige uitkering van het compensatiebedrag voor deze zachtpensioenregeling vormde de onderneming een fiscale voorziening. Om een voorziening te mogen vormen moet voldaan zijn aan drie (cumulatieve) vereisten:

  • Het oorsprongsvereiste: de voorziening heeft betrekking op toekomstige uitgaven die hun oorsprong vinden in de periode voorafgaand aan de balansdatum;
  • Het toerekeningsvereiste: de uitgaven moeten horen bij de betreffende periode;
  • Het zekerheidsvereiste: de uitgaven zullen met een redelijke mate van zekerheid plaatsvinden.

Het geschil met de fiscus in deze zaak had betrekking op het oorsprongs- en zekerheidsvereiste. Het ging er om of de onderneming in het najaar van 2005 een voorziening mocht vormen voor toekomstige uitgaven en aan welke periode de kosten konden worden toegekend. Het hof concludeerde dat goed koopmansgebruik toestaat om een voorziening te vormen vanaf het moment waarop de redelijke verwachting bestaat dat er uitgaven zullen zijn. Maar dit mag alleen als er sprake is van een voldoende nauwe band tussen het pensioen en de dienstjaren. Dit betekent dat het zachte pensioen moet worden toegerekend aan de jaren waarin de werknemers in dienstbetrekking waren. Op 31 december 2005 waren er nog geen opgebouwde pensioenrechten, maar was er wel een voorwaardelijke toezegging. 

Niet aan meerdere jaren toerekenen

De Hoge Raad verschafte in deze zaak meer duidelijkheid over de periode waaraan deze pensioenlast mocht worden toegerekend. De conclusie is dat u sinds 2005  in uw jaarrekening een voorziening mag opnemen voor voorwaardelijk toegekende pensioenrechten uit een zachtpensioenregeling. U mag bij het vormen van zo'n voorziening echter niet de gehele pensioenlast in aanmerking nemen. Alleen de jaren waarin u de werknemer uitzicht gaf op een zachtpensioenregeling mag u meenemen.
Hoge Raad 27 februari 2015, ECLI (verkort) 467