Eerste uitspraak over gebruikelijkheidstoets WKR

28 september 2016 | Door redactie

Als de Belastingdienst vindt dat een vergoeding of verstrekking niet in de vrije ruimte kan, moet hij ook kunnen aangeven waarom dat zo is. Dat blijkt uit de eerste uitspraak over de gebruikelijkheidstoets.

De gebruikelijkheidstoets (tool) is een belangrijk onderdeel van de werkkostenregeling (WKR) en houdt in dat alleen vergoedingen en verstrekkingen waarvan het gebruikelijk is dat ze in de vrije ruimte worden ondergebracht, er ook echt in mogen. Per 1 januari 2016 is deze gebruikelijkheidstoets aangescherpt. Onlangs deed Rechtbank Noord-Nederland de eerste uitspraak over het gebruikelijkheidscriterium (tool).

Eerst bruteren, later in de vrije ruimte

In deze zaak ging het om een vennootschap die aandelen uitdeelde aan haar directieleden. Vóór de invoering van de WKR deed ze dat door de nettowaarde van de aandelen te bruteren. Later wees de vennootschap de waarde van de aandelen aan als eindheffingsloon en bracht deze onder in de vrije ruimte. Die werd overschreden en de werkgever droeg 80% eindheffing af over het meerdere.

Bewijslast ligt bij de Belastingdienst

De inspecteur van de Belastingdienst vond dat de aandelen niet aangewezen mochten worden als eindheffingsbestanddeel, vooral omdat de waarde ervan veel hoger lag dan gebruikelijk is voor zo’n verstrekking. De rechter besloot echter dat alleen de hoge waarde niet voldoende was om de inspecteur gelijk te geven. Volgens de rechter moest de Belastingdienst vaststellen wat er precies gebruikelijk is in vergelijkbare omstandigheden, omdat op grond daarvan kan worden bepaald of de verstrekking van de werkgever daar meer dan 30% van afwijkt. Het was niet voldoende dat de Belastingdienst vaststelde dat de waarde van de aandelen hoger was dan de € 2.400 die werkgevers zonder verder bewijs voor een werknemer in de vrije ruimte kunnen onderbrengen. 
De bewijslast ligt dus bij de Belastingdienst. De werkgever hoeft niet te bewijzen dat er voldaan is aan het gebruikelijkheidscriterium, de Belastingdienst moet bewijzen dat dat niet zo is. Mogelijk gaat de Belastingdienst tegen deze uitspraak in beroep.
Rechtbank Noord-Nederland, 14 september 2016, ECLI’s (verkort): 758375857586, 75877588