Tarief hoofdelement beslissend voor samengestelde dienst

14 mei 2018 | Door redactie

Het Europees Hof van Justitie (EHvJ) heeft aangegeven dat een samengestelde dienst die bestaat uit twee te onderscheiden onderdelen waarvoor verschillende BTW-tarieven gelden, belast wordt tegen het tarief van het hoofdelement. Dit geldt ook als de prijs per element bepaald kan worden.

Als een BTW-ondernemer een dienst verricht die uit meerdere elementen bestaat en die elementen vormen op zichzelf een prestatie of dienst waarop verschillende BTW-tarieven van toepassing zijn, ontstaat er vaak een discussie met de Belastingdienst over welk tarief/welke tarieven er nu eigenlijk van toepassing is/zijn.

Algemene tarief van toepassing

Het ging in de zaak waarover het EHvJ zich uiteindelijk heeft gebogen om de Amsterdam ArenA die voor één prijs rondleidingen in het stadion van de plaatselijke voetbalvereniging verzorgde met daarbij een bezoek aan het museum. Het stadion vond dat voor de rondleiding in het stadion het lage tarief voor de BTW kon worden toegepast. De inspecteur gaf echter aan dat volgens hem het algemene BTW-tarief moest worden toegepast. De Hoge Raad kwam er ook niet helemaal uit ten aanzien van de BTW-tarieven en stelde daarom uiteindelijk prejudiciële vragen aan het EHvJ. Ons hoogste rechtsorgaan wilde van de Europese rechter weten welk BTW-tarief/BTW-tarieven er geldt/gelden als er sprake is van een dienst, die op zich een enkele prestatie is, maar is samengesteld uit twee of meer onderdelen waarvoor verschillende BTW-tarieven gelden.

Belast tegen tarief hoofdelement

Het EHvJ gaf in haar antwoord aan dat als het gaat om één enkele dienst die bestaat uit twee te onderscheiden onderdelen (rondleiding en bezoek), deze moet worden belast tegen het tarief van het hoofdelement, ook al was de omvang van de vergoeding voor elk onderdeel afzonderlijk te bepalen. In dit geval was dus het algemene tarief voor de hele dienst van toepassing. De Hoge Raad heeft dit antwoord overgenomen.
EHvJ, 18 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:22, C-463/16/ Hoge Raad, 4 mei 2018, ECLI (verkort): 671