Antwoorden op vragen over invoering tweeschijvenstelsel

16 mei 2018 | Door redactie

Staatssecretaris Snel van Financiën heeft een heleboel vragen van de vaste commissie voor Financiën beantwoord, waaronder een aantal vragen over de invoering van de zogenoemde sociale vlaktaks – het tweeschijvenstelsel voor de loon- en inkomstenbelasting.

Uit de antwoorden van de staatssecretaris (pdf) blijkt dat de tarieven in het tweeschijvenstelsel niet zullen gaan afwijken van de tarieven die in het regeerakkoord (tool) al genoemd werden: 36,95% en 49,5%. De kosten voor het verlagen van deze tarieven met één procentpunt zouden namelijk niet mis zijn: respectievelijk € 3,85 miljard en € 0,25 miljard. Het samentrekken van een aantal tarieven vermindert het aantal schijven. In de kalenderjaren 2019 en 2020 worden de drie laagste tarieven steeds verder in lijn gebracht, totdat in 2021 het tarief (inclusief premie volksverzekeringen) 36,95% bedraagt. Daarnaast wordt het huidige toptarief in drie stappen verlaagd tot 49,50% in 2021.

Progressieve karakter niet aangetast

Volgens Snel wordt het progressieve karakter van de inkomstenbelasting door de invoering van de sociale vlaktaks niet aangetast. Hoewel de progressiviteit binnen de schijftarieven wel afneemt, is die van het hele belastingstelsel ook afhankelijk van bijvoorbeeld schijflengtes, heffingskortingen en aftrekposten. Omdat het kabinet ook investeert in de heffingskortingen zoals de ouderenkorting en arbeidskorting en het tarief van de aftrekposten stapsgewijs wordt verlaagd naar het basistarief, blijft het progressieve karakter van het belastingstelsel behouden.

Inkomensongelijkheid wordt lager

Een andere belangrijke vraag van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer was wat de invoering van de sociale vlaktaks betekent voor de inkomensongelijkheid. Het antwoord op die vraag is dat de vlaktaks niet als losse maatregel gezien moet worden, maar dat alle belastingmaatregelen als pakket bekeken moeten worden. Het Centraal Planbureau concludeert dat het regeerakkoord op langere termijn leidt tot een lagere inkomensongelijkheid. Werken wordt voor iedereen lonender en de koopkracht gaat er voor alle werkenden op vooruit.