Vastgoed-bv schenken mag soms zonder overdrachtsbelasting

3 december 2018 | Door redactie

Ouders die een vastgoed-bv aan hun kind willen schenken hebben wat fiscale 'hulp' gekregen van de Hoge Raad. Het rechtscollege heeft bevestigd dat het kind in zo’n geval geen overdrachtsbelasting hoeft te betalen over de vastgoedtransactie.

Als een ouder de aandelen in een onderneming wil schenken aan een opvolger binnen de familie, kan die ouder een beroep doen op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) (infographic) in de Successiewet. Dankzij de BOF is een schenking met een waarde tot ruim € 1 miljoen vrijgesteld van schenkbelasting. Onder voorwaarden geldt de BOF ook voor de schenking van vastgoed-bv’s. Eén van de voorwaarden is dat er sprake moet zijn van een ‘materiële onderneming’.

Vrijstelling van overdrachtsbelasting bij vastgoed

In deze zaak ging het echter niet over schenkbelasting maar over overdrachtsbelasting. In principe is de koper van vastgoed daar ook belasting over verschuldigd. De tarieven zijn 2% voor woningen en 6% voor al het andere vastgoed.
In dit geval had een moeder de aandelen in een vastgoedonderneming geschonken aan haar zoon. In de portefeuille zaten onder meer 40 panden, waaronder een aantal studentenhuizen. De zoon had vanwege de schenking ruim € 140.000 aan overdrachtsbelasting voldaan, maar was daartegen in bezwaar gegaan, en later in beroep bij de rechtbank. Volgens hem moest er een vrijstelling gelden voor de overdrachtsbelasting bij deze transactie. Zo’n vrijstelling is er namelijk ook voor een ondernemer voor de inkomstenbelasting die een vastgoedonderneming overdraagt. Dat het hier om een bv ging, zou niet uit moeten maken. De inspecteur dacht daar anders over, maar kreeg achtereenvolgens bij de rechtbank en bij het gerechtshof het deksel op de neus.

Voldaan aan voorwaarden voor vrijstelling

Nu was het dus aan de Hoge Raad om een oordeel te vellen. Die kwam kort gezegd tot de conclusie dat als aan de voorwaarden wordt voldaan, er geen overdrachtsbelasting betaald hoeft te worden. Er moet dus sprake zijn van een materiële onderneming, de verkrijger moet een direct familielid zijn (kinderen, kleinkinderen, broers, zussen of hun echtgenoten) én de opvolger moet de onderneming voortzetten. Aan al deze voorwaarden was in deze zaak voldaan, dus er hoefde geen overdrachtsbelasting betaald te worden. De Belastingdienst moest de betaalde belasting terugstorten.
Hoge Raad, 30 november 2018, ECLI (verkort): 2110