AG Hoge Raad vindt box 3-heffing niet in strijd met Europees recht

7 januari 2019 | Door redactie

Advocaat-Generaal (AG) Ettema heeft in haar advies aan de Hoge Raad aangegeven dat de box 3-heffing niet in strijd is met het Europees eigendomsrecht. Zij vindt dat voor de bepaling van het rendement naar alle vermogenssoorten gekeken moet worden in plaats van alleen naar de opbrengst uit spaargeld en veilige beleggingen.

De Hoge Raad heeft in 2015 en in 2016 al eens aangegeven dat de vermogensrendementsheffing (tool) niet in strijd met het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) was. Dit was alleen anders als het forfaitair rendement van 4% voor een lange reeks van jaren niet haalbaar was voor particuliere beleggers en dit een buitensporige last opleverde.

Werkelijk rendement stukken lager

De tegenstanders van de box 3-heffing vinden dat de heffing te hoog is omdat voor de bepaling van het forfaitair rendement moet worden gekeken naar het rendement dat kan worden behaald op spaargeld en risico-arme beleggingen. Dit zou blijken uit de toelichting die destijds bij de invoering van de box  was toegevoegd. Het forfaitair rendement is al een aantal jaren met deze vermogenssoorten niet te behalen. Het werkelijk rendement ligt namelijk stukken lager, daarom is de heffing volgens de tegenstanders in strijd met het Europees eigendomsrecht. Hierover lopen zes proefprocedures bij de Hoge Raad waarover de AG nu een conclusie heeft geschreven.

Naar alle vermogenssoorten kijken

De AG geeft echter in haar advies aan dat voor de beoordeling of het forfaitaire rendement nog in de buurt komt van het werkelijke rendement, niet alleen moet worden gekeken naar de opbrengst uit spaargeld en risico-arme beleggingen. Zij vindt dat naar de rendementen over alle vermogenssoorten in box 3 moet worden gekeken. Als de Hoge Raad de box 3-heffing onrechtmatig gaat vinden, is het volgens de AG aan de regering en het parlement om dat voor de jaren 2013 en 2014 te herstellen.
Conclusie AG Hoge Raad, 31 december 2018, publicatiedatum 3 januari 2019, ECLI (verkort): 1438,1439,1440,1441, 1442,1443