Niet-economische activiteiten spelen ook rol bij fe BTW

8 juli 2019 | Door redactie

De Hoge Raad heeft aangegeven dat voor het aangaan van een fiscale eenheid (fe) voor de BTW de economische activiteiten niet doorslaggevend zijn. Ook de niet-economische activiteiten tellen mee voor de beoordeling of er sprake is van economische verwevenheid.

Om een fe voor de BTW (tool) te mogen vormen moet er onder andere sprake zijn van een economische verwevenheid tussen de ondernemers (tool). Hiervan is sprake als zij in hoofdzaak hetzelfde economische doel hebben. Dit is bijvoorbeeld zo als zij een gemeenschappelijke klantenkring hebben en de ene onderneming voor meer dan 50% aanvullende activiteiten uitoefent voor de andere onderneming. Dit criterium is onlangs door de Hoge Raad nader toegelicht.

Economische activiteiten waren er niet

In de zaak ging het om de vraag of er sprake kon zijn van economische verwevenheid tussen een ondernemer die niet-economische handelingen verrichtte en een ondernemer die veel prestaties aan die eerste ondernemer leverde. De staatssecretaris van Financiën vond dat het bij het criterium of er sprake was van economische verwevenheid moest gaan om de economische activiteiten. En die waren er hier bijna niet volgens hem. 

Niet-economische activiteiten in aanmerking nemen

De Hoge Raad verwierp echter deze stelling. Ook prestaties die een ondernemer ten aanzien van de eerste ondernemer verricht en die dienstbaar zijn aan niet-economische activiteiten van die ondernemer, moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of tussen die beide ondernemers economische verwevenheid bestaat. Het bestaan van economische verwevenheid moet in elk geval worden aangenomen als de activiteiten van de ene ondernemer in hoofdzaak ten behoeve van de andere ondernemer worden uitgeoefend. En daar was hier zeker sprake van. De fe voor de BTW moest de inspecteur dus toestaan.
Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI (verkort): 1112 en 1118