Tbs-regeling eindigt pas bij verkoop pand

23 april 2012 | Door redactie

Stelt u als directeur-grootaandeelhouder (dga) een vermogensbestanddeel ter beschikking aan uw bv dan valt dit onder de terbeschikkingstellingsregeling (tbs). Voor het beëindigen van de terbeschikkingstelling is echter niet de overeenkomst bepalend, maar gaat het om het daadwerkelijke moment van verkoop. De periode van aanhouden van het vermogensbestanddeel tot het moment van vervreemding hoort volgens de Hoge Raad gewoon tot de tbs-periode.

In een recente rechtszaak stond een man centraal die samen met zijn broer eigenaar was van een stuk landbouwgrond en een boerderij. Deze verpachtten zij aan een bv waarin ze allebei een aanmerkelijk belang hadden. De inkomsten uit deze pachtovereenkomst waren in box 1 belast op grond van de tbs-regeling. Begin 2001 werd de bv beëindigd na onenigheid tussen de broers en per april 2001 de pachtovereenkomst ontbonden. De bv bleef echter nog gebruikmaken van de grond en de boerderij. Begin januari 2002 besloten de broers dat de activiteiten van hun bv per 1 november 2001 voor rekening en risico waren van een andere bv. Ze namen dit op in een schriftelijke overeenkomst. De landerijen zijn in 2002 verkocht aan een derde.

Feitelijk eindigen terbeschikkingstelling

De Belastingdienst vond dat de man ook in 2002 de resultaten uit de tbs-regeling moest meenemen in zijn aangifte inkomstenbelasting, maar daar was hij het niet mee eens. Uiteindelijk boog de Hoge Raad zich erover en die stelde dat na het feitelijk eindigen van de terbeschikkingstelling van het vermogensbestanddeel in april 2001, dit bestanddeel niet meteen verkocht kon worden. Tot de verkoop lag het bezit van de grond en de boerderij volgens de Hoge Raad wel in het verlengde van de tbs-regeling, omdat de bv er gebruik van bleef maken. Het was daarom nog onderdeel van het tbs-vermogen. De inspecteur kreeg dus toch gelijk in deze zaak.
Hoge Raad, 13 april 2012, LJN: BP6667