Wijziging ATW met nieuwe definitie arbeidstijd

7 juni 2012 | Door redactie

Minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de Arbeidstijdenwet (ATW) wijzigen. Door de begrippen ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ in de wet te definiëren moet duidelijk worden wanneer reistijd onder arbeidstijd of woon-werkverkeer valt.

In een recente rechtszaak werd de vraag gesteld of reistijd van huis naar de eerste klant en van de laatste klant naar huis onder woon-werkverkeer valt of onder arbeidstijd. Naar aanleiding van deze rechtszaak heeft minister Kamp besloten om de Arbeidstijdenwet aan te passen.

Gezag werkgever bepaalt arbeidstijd

In het wetsvoorstel van minister Kamp worden ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ als volgt gedefinieerd:

  • arbeidstijd: de tijd dat de werknemer onder gezag van de werkgever arbeid verricht;
  • rusttijd: de tijd die geen arbeidstijd is.

Het is dus belangrijk om te kijken naar de zeggenschap die de werkgever heeft over de werkplek en zijn bevoegdheid om de werknemer aanwijzingen te geven bij zijn werkzaamheden. Ook de aard van de werkzaamheden speelt een rol. De reistijd van een vertegenwoordiger valt bijvoorbeeld onder arbeidstijd. Deze werknemer wordt vanuit huis steeds naar andere plaatsen gestuurd om arbeid te verrichten.
De monteurs uit de eerdergenoemde rechtszaak hadden geen zeggenschap over de locatie waar ze moesten werken. Daarom valt de reistijd tussen hun woonadres en hun eerste klant en tussen hun laatste klant en hun woonadres onder het gezag van de werkgever. Dit is volgens de nieuwe definitie ‘arbeidstijd’.

Reistijd valt meestal onder woon-werkverkeer

Werkt een werknemer bij verschillende filialen, bijvoorbeeld twee dagen per week op de ene locatie en de andere drie dagen op een andere, dan valt deze reistijd gewoon onder het woon-werkverkeer en kwalificeert dus als rusttijd. Over deze reistijd heeft de werkgever namelijk geen zeggenschap.